Zeeuwse kroniek M. P. de Bruin Waterschapsgeschiedenis Op 22 februari 1967 promoveerde de algemeen rijks archivaris, J. L. van der Gouw, tot doctor in de letteren aan de Rijksuniversiteit te Leiden op het proefschrift: ,,De Ring van Putten; onderzoekingen over een hoog heemraadschap in het Deltagebied". De publikaties over Voorne en Putten waren vrij schaars en over laatstgenoemd gebied zo goed als nihil. Van der Gouw heeft nu uit het niet overvloedige archiefmateriaal een beeld van Putten gegeven: rechtshistorisch, waterstaats- technisch en bestuurlijk. In een slothoofdstuk wordt de overgang naar de nieuwe tijd beschreven. Wie de waterschapsgeschiedenis ter harte gaat, kan uit dit proefschrift zeer belangwekkende gegevens halen, te meer daar het uitstekend is geïllustreerd. De goede reprodukties van kaarten met transparante overzichten van de auteur zelf, zijn voor de geschiedenis der karto- grafie van belang. De archivaris heeft zich in dit werk niet verloochend: ,,Mede in het besef, dat wij de stof niet uitputtend hebben verwerkt, hebben wij de middel eeuwse bronnen betreffende het dijk- en waterschaps bestuur van Putten hiermee zo volledig mogelijk af gedrukt." Zeeuwse invloed De schrijver acht het weinig aannemelijk dat Putten tot het territoir van Zeeland heeft behoord alleen om het feit dat er Zeeuws leenrecht heeft gegolden. Altijd is de stroom Bernisse tussen Voorne en Putten als grens van Zeeland beschouwd. Van Zeeuwse invloed kan wel worden gesproken, want oorspronkelijk gold in het land van Putten de keur van Zeeland. In de 15e eeuw heeft Putten eigen keuren, maar de naam voor boden" is Zeeuws en de inhoud steunt op de keur van Zeeland. Fysisch-geografisch zijn er tussen Putten en de andere Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden sterk verwante trekken, De moernering als een typisch destructief, maar aan de andere zijde winstgevend be drijf, werd ook in Putten over Flakkee beoefend, te weten Ooltgensplaat, Den Bommel en Stad aan 't Ha ringvliet. Van der Gouw wijst er op dat Goeree-Over- flakkee een staalkaart van staatkundige ingewikkeldheid is. „Men vond er behalve de hierbovengenoemde delen van Putten, Westvoorne (het westelijk deel van het eiland), Zeeland (Sommelsdijk tot 1805) en Zuidvoorne, waartoe tot 1686 ook Bommenede op Schouwen be hoorde. Hoe moeilijk het was om na de bedijking van de gorzen ieder het zijne te geven, blijkt uit de legkaart ten oosten van het oude land van Middel- harnis: van acht stukjes kregen Middelharnis (Putten!) en Sommelsdijk (Zeeland) er elk drie, de twee over- blijvenden hielden ze gemeenschappelijk." Ontstaan Door gebrek aan een bodemkundige publikatie, was de schrijver voor bestudering van het ontstaan van de ring van Putten aangewezen op andere publikaties. Tot steun diende de dissertatie van Kuipers over de bodem van Schouwen-Duiveland en Tholen. ,,Wij ver onderstellen een begin van geïsoleerde nederzettingen en een enkele kerk op een terp, daarna kleine dorps bedijkingen, zoals er te Spijkenisse voor kort nog één te zien was, tenslotte bedijking van gehele polders, waarbij men zich van de omvang van de dijken geen al te grote voorstelling mag maken." Wij kunnen op de 16e eeuwse, in dit werk gereproduceerde, kaarten van de gang van zaken nog een voorstelling maken als we letten op de stelbergen op de schorren. De stellen, hier ook hillen genoemd, zijn werven op de schorren, die tijdelijk door de herders werden be woond, al draagt dit tijdelijk soms een vrij permanent karakter. In Zeeland zien wij de vliedbergen, die in eerste instantie wel stellen geweest zijn, in de 10e eeuw ontstaan. Over de eerste dijken horen we een eeuw later. Thans zijn nog stelbergen met schaaps kooien en behuizing op het land van Saaftinge te vin den. Bij de dijken die later om bepaalde dorpen wer den gelegd moeten wij meer aan kaden denken. ,,Het lijdt geen twijfel of het eiland van Putten is ontstaan uit een aantal afzonderlijk bedijkte eilandjes, geen op wassen uit de zee, maar tijdig geredde, reeds gedeelte lijk bij tijd en wijle overstroomde resten van het oude land." Vergelijking De ontwikkeling van het dijk- en waterschapsbestuur op het eiland Putten vertoont voor een deel algemene trekken. Oorspronkelijk berustte alle zorg voor water kering en afwatering geheel bij de plaatselijke ge rechten. ,,Van de veertiende eeuw af is er een dijk college, dat is belast met de uitoefening van een toe zicht, dat geleidelijk doordringt tot in het huishoude lijk beheer van de ambachten." In de 16e eeuw en dit is algemeen, ligt de opkomst van een ingelanden vertegenwoordiging. Om het bijzondere van het dijk en waterschapsbestuur op het eiland Putten uit te laten komen heeft Van der Gouw vergelijkingsgebieden ge kozen die eenzelfde wordingsgeschiedenis hebben, van dezelfde omvang zijn en alle binnen de werkingssfeer van de keur van Zeeland hebben gelegen, met name Schouwen, de Zwijndrechtse Waard, Voorne en Wal cheren. Naast overeenkomsten ziet Van der Gouw de volgende verschillen: „Nemen wij dan de in de Zwijndrechtse Waard geheel afwezige ingelandenvertegenwoordiging in ogen- 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 23