Zeeuws
prentenboek
L. W. DB BRBB
M. P. DE BRUIN
„Vaarwel Europa"
Aan de noordrand van Walcheren, in de stille
duinvalleien bij Oranjezon, zwierf zestig jaar ge
leden Arjaan van Winkelen met zijn schapen. Het
is wat veel gezegd, want de dieren behoorden aan
Engel Maas, die daaromtrent woonde, maar alia,
men spreekt van de herder en zijn schapen.
Griekse herders plachten op een fluit te spelen,
hun collega's uit noordelijker landen hielden zich
doorgaans onledig met het breien van kousen en
sokken. Van Arjaan is dienaangaande niets be
kend. De ouden verhalen van deze man dat hij eens
naar Goes is gereisd om schapen te kopen. Op
de Sloedam gekomen wendde hij zich naar Wal
cheren, stak een hand op en riep: „Vaarwel
Europa I"
Van Winkelen was thuis in de zandige heuvels en
dichtbegroeide duinpannen tussen Roompot en
Beekshoekpolder. Ook de gezinnen die bij het
pompstation woonden kenden dit terrein, en de
eigenaars van de uitspanning Oranjezon wisten
er de weg. Dan had je nog enkele waterstaats
mensen, een paar jagers en een boswachter
laat het al met al een honderdtal geweest zijn.
Zij spraken van de Papieren zolder, het Eerste en
Tweede Kreekgat, het Duvedalletje, de Schelpen-
pit en de Witte Dune, namen die zelden op een
kaart te vinden zijn.
„Koos, je moest 's endeiers gaen raepen in de
Voorstendal", zei zo'n vijfenzestig jaar geleden
de machinist-stoker van het watermachien in het
voorjaar tegen zijn dochtertje. Koos, de nu vijfen
zeventigjarige mevrouw Geldof-de Rijke, wist dan
heel exact waar zij zoeken moest en vinden zou.
Ook het Snippenbos en het Oranjebos bezaten
voor haar geen geheimen en het kilometerslange
strand kende zij als haar schortzak.
„Als het stormde waren we gewoon niet te houden,
we moesten en zouden gaan kijken wat er aan
spoelde, vader zo goed als wij. De zee leverde
altijd wel iets. Meestal planken en balkjes, maar
eens waren het kisten met appels, goeie appels.
En een andere keer een paar vaten met haring.
Wat gaaf en heel was moest je bij de strand
vonder aangeven, maar ja, we droegen klompen,
we vonden nooit iets dat gaaf was
Mevrouw Geldof woont in een keurig-aan-kant
huis in Vrouwenpolder, recht tegenover de Her
vormde pastorie. Maar nog, als zij aan die storm
dagen terugdenkt, schuift zij onrustig op haar ge
boende stoeltje en zegt: „Ik zou toch zo graag
nog eens met zulk weer langs het strand lopen".
En dan schudt zij een tikje weemoedig het hoofd.
De Bruin vraagt of zij zich misschien iets van een
schipbreuk herinnert. Zij knikt nog eer hij uitge
sproken is: De Lord Salisbury. Bar weer met dun-
der en bliksem. Boven de Hinder gingen vierpiele
de lucht in 's Avonds laat bracht vader
een schipbreukeling mee, een Engelse matroos met
een grote hond. Ik hoor het mijn moeder nog
zeggen: Dien 'ond mag óók binnen."
Als jong meisje heeft mevrouw Geldof de gasten
bediend op de uitspanning Oranjezon. Die is in
al die jaren niet zoveel veranderd, alleen was er
veel meer groen; mooi hoog houtgewas. Op
172