Oom Surg
Suiniuateruserken Oranjezon
den hele stukken land onder water. In de Plompert
bijvoorbeeld, in de Pekelinge en bij Hoogelande.
Er groeide daar een hard en scherp gras, naete
zogezeid. Daar hooide men van, en als aan het
eind van de winter de schuur aangeveegd werd,
zaaide men het veegsel weer uit. Toen de Boreel
in actie kwam is de naete geleidelijk veranderd, de
kwaliteit van het gras verbeterde."
De Bruin: „Waar ligt de Plompert?"
„Tussen de Koekoeksweg en de Kloosterweg, wes
telijk van het hof Waterlooze Werve."
„Er kon daar vrêêd veel water staan", vult me
vrouw Melse aan.
We veronderstellen, dat de overlast van water
voornamelijk in de winter optrad.
„Voornamelijk wel, maar soms begon het al vroeg
in het najaar. We kunnen er van meepraten, want
jarenlang hebben we in de Plompert gewoond,
mijn man en ik. 't Is wel gebeurd dat de koeien
nog buiten stonden, op een hoogtetje bij elkaar
en dat we met de schuit gingen melken. Meer dan
eens heb ik ook de was met het bootje naar de
bleek gebracht, zó dicht stond het water bij het
hof." Haar man stemt met ernstig hoofdknikken
in. „We moesten dikwijls de kinders met de schuit
naar school brengen en 's zondags boomden we
naar de kerk."
Hij steekt er een sigaar bij op, weegt intussen zijn
woorden. „U moet bedenken, het land is nu ge
ëgaliseerd en de afwatering is prima, maar vroe
ger het was aol geschapen grond. Als het
lang achter elkaar regende, kwam de schuit er
aan te pas. Zonder polsstok en schuit kon je hier
toen niet veel beginnen."
Melse legt voorzichtig de sigaar op een asbak
en steekt de handen uit naar zijn kleindochtertje,
dat zopas binnengedribbeld is. „Kom maar hier
Ingrid." Met het kind op schoot vertelt hij verder.
„We gingen met de schuit dwars over het land
naar Meliskerke, op visite. Bomen doe je staande,
dat spreekt, maar 's avonds zat ik er liever bij
op mijn knieën, want in het donker vaar je ge
makkelijk ergens tegen aan en dan lig je zo on
dersteboven. Trouwens, hoe dichter op het water
vlak hoe beter zicht."
Waar het geschapen land wat hoger lag werd
landbouw bedreven. Het koolzaad en de papavers,
die vroeger de Walcherse velden kleurden, zijn
economisch minder aantrekkelijk geworden, de
boer verbouwt liever suikerbieten, waarvan de
prijzen goed liggen.
„En witte bonen verbouwden we veel. Je zag hier
destijds in het algemeen smalle akkers, zes, zes en
een halve voet breed. Op zo'n akkertje zetten we
zes rijen bonen; in de voor een rij mangels. Die
gingen pas goed doorgroeien wanneer de bonen
er af waren."
De heer Melse zet de kleine Ingrid op de vloer,
doet nog even een trekje aan zijn Ritmeester en
haalt uit een aangrenzende kamer een stapeltje
foto's dat daar op onze komst te wachten lag.
„Het zijn allemaal opnamen van omtrent 1917:
bonen dorsen; wieden met de houweel 'ouwêêle
zeggen wij, maar 't is eigenlijk een kapper
174