no mg Cl'/ I ZEE INVLOED |IEN ander aspect van de waterinlaat bij de Volkerakdam is het zoutgehalte van het ingelaten water. Het grootste deel van het ingelaten water bestaat uit Rijnwater; vooral in droge perioden overheerst het aandeel van het Rijnwater sterk.Het zoutgehalte van het Rijnwater is groter dan het zoutgehalte van het water afkomstig van andere bronnen, zoals b.v. de Maas. Men blijft dan ook enigszins aan de veilige kant wanneer men rekent met een zoutgehalte van het ingelaten water gelijk aan het zoutgehalte van het Rijnwater. De zoutafvoer van de Rijn is in de loop van de jaren steeds toegenomen. Een analyse van de gegevens uit de jaren 1963- 1966 toont aan dat de zoutafvoer is te beschouwen als een variërende functie van de Rijnafvoer, zowel wat betreft de kunstmatige als de natuurlijke zoutbelasting. Figuur 4. De totale zoutafvoer blijkt bij een gemiddelde Rijnafvoer van ca. 2000 m3/sec thans reeds gemiddeld 330 kg Cl'/sec te bedragen. Hoewel de hoop bestaat dat de Rijn binnen afzien bare tijd bevrijd kan worden van het niet als bijna onver mijdelijk te beschouwen deel van de zoutbelasting, wordt in het navolgende als voorbeeld de waterhuishouding van de zuidelijke deltabekkens nader beschreven, uitgaande van de in figuur 4 aangeduide zoutbelasting van de Rijn. CEN volgende factor, die de aandacht verdient, is de invloed van de aanwezigheid van scheepvaartwegen tussen de zuidelijke deltabekkens en de nabij gelegen zilte wa teren, alsmede van de aanwezigheid van min of meer uit gebreide zeehavencomplexen in het Zeeuwse Meer. Ten tijde van het opstellen van het rapport van de Delta commissie behoefde slechts rekening te worden gehouden met twee binnenscheepvaartwegen, te weten de kanalen door Walcheren en Zuid-Beveland. De hoeveelheid zoet water, die te allen tijde vereist zou zijn om de verzittende invloed van deze kanalen op de deltabekkens te elimineren, werd, voor hef geval dat de nodige voorzieningen voor de verziltings- bestrijding zouden worden getroffen nabij de schutsluizen te Vlissingen en Hansweert, toen geschat op 20 m3/sec. De onwikkelingen, die sedertdien hebben plaatsgevonden, hebben het in hef raport van de Deltacommissie geschetste toekomstbeeld wat betreft het bovenstaande in niet on aanzienlijke mate veranderd. De in 1963 tussen België en Nederland bereikte overeenstemming over de aanleg van een nieuwe Schelde-Rijnverbinding leidt er toe dat bij de be schouwingen over de waterhuishouding van de zuidelijke deltabekkens thans met de aanwezigheid van deze binnen- scheepvaartweg moet worden gerekend. Voorts zijn plannen voor de aanleg van een zeehavencomplex in het oostelijke deel van de Oosterschelde naar voren gekomen. In 1964 verscheen het rapport van de door de minister van Verkeer en Waterstaat ingestelde werkgroep Ontwikkeling Wester- scheldebekken, waarin de aanleg van een ruim 4900 ha groot, via een zeevaartkanaal met een zeevaartsluis vanuit de Wester- schelde te bereiken havencomplex in het oostelijke deel van de Oosterschelde wordt aanbevolen. Volgens het in het rapport beschreven voorontwerp van dit zogenaamde Reimerswaalplan wordt het complex door een ringdijk afgescheiden van de Oosterschelde, zij het dat met de mogelijke bouw van een binnenscheepvaartsluis, toegang gevende tot het Zeeuwse Meer, rekening wordt gehouden. Deze laatste verbinding is in het rapport niet zo zeer bezien als onderdeel van een doorgaande binnenscheepvaartweg tussen de Ooster- en de Westerschelde, maar vooral als een achterwaartse verbinding van het zeehavencomplex; in dit licht beschouwd moet men het handhaven van het kanaal door Zuid-Beveland als door gaande binnenscheepvaartweg worden gerekend. In de Zee havennota, die de regering in juli 1966 het licht deed zien, wordt opgemerkt dat het mogelijk is dat het voorontwerp van het Reimerswaalplan, dat ook overigens niet als een star gegeven dient te worden beschouwd, te zijner tijd op dit punt moet worden herzien; de belangen van de water huishouding worden daarbij met name genoemd. In het rap port van de werkgroep wordt er op gewezen dat de keuze van het havenpeil op het van de Oosterschelde afgesloten havencomplex mede dient te worden bepaald door de be langen van de waterhuishouding. Meer naar het westen bevindt het Sloehavengebied (Vlissingen/ Oost) langs de noordelijke oever van de Westerschelde zich in volle ontwikkeling. In het ontwerp-streekplan „Midden- Zeeland" van 1966 is een mogelijke uitbreiding tot bijna 2900 ha zeehavenareaal voorzien. Het is mogelijk dat een deel van het bedoelde havenareaal slechts via een zeevaart- 1000 m sec 1300 m /sec Verloop van het gem. Cl'-gehalte (zee-invloed) in de as van de Rotterdamsche Waterweg en Nieuwe Maas bij L.W.- stroomkentering en Rijnafvoeren van 640, ca. 1000 en 1300 m3/ sec; toestand na uitvoering Rijnkanalisatie en afsluitingen Vol kerak en Haringvliet, alsmede beperking diepte Rotterdamsche Waterweg en Nieuwe Maas: incl. invloed oliegeul; incl. ri vierwateronttrekkingen (resp. voeding Zeeuwse Meer) van 230 m3/sec. 640 m3/ sec

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 38