pp WATERAANVOER- EN BEKKENSYSTEEM VAN ZEEUWSE MEER GESCHEIDEN GEDACHT Oosferschelde, Model I. die zijn ingericht voor een zo volledig mogelijke verziltingsbestrijding. Bij een concentratie van de verziltingsbestrijding bij de laatstbedoelde binnen- vaartsluizen, waarbij de zeehavenbekkens dus met brak water zijn gevuld, gaat de kleinste hoeveel heid zoet water verloren; de aldus te bereiken winst kan, afhankelijk van de zich voordoende situatie en het aantal en de afmetingen van de diverse sluizen, meerdere tientallen m3/sec bedra gen. Tegenover de extra kosten van schutsluizen voor de achterwaartse binnenscheepvaartverbin- dingen staan tenslotte ook kostenbesparingen wat betreft de voorzieningen voor verziltingsbestrijding bij andere schutsluizen; deze besparingen vloeien voort uit de beperking van de mate van contact via schutsluizen (wat betreft de afmetingen van de sluizen en'of het aantal sluizen) tussen de zoet waterbekkens en hun zilte omgeving. Een andere factor, die voor scheiding pleit, is dat de keuze van het havenpeil bij de kostbare zee havenprojecten in belangrijke mate zal worden be heerst door de invloed daarvan op de kosten per ha netto zeehaventerrein; het na te streven peiI- regime op het overige deel van de zuidelijke delta bekkens wordt daarentegen door geheel andere factoren bepaald. In de tweede plaats moet worden gesteld dat het voor een goede waterhuishouding een vereiste is dat de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden tenminste aan één zijde grenzen aan een alleszins geschikte aanvoerweg van zoet water. Wanneer men er dan bovendien nog naar streeft om bij de wateraanvoer de wateren met de grootste zout- belasting te vermijden, betekent dit dat minimaal het aanvoerstelsel Volkerak-Krammer naar ener zijds het Grevelingenbekken en anderzijds naar het Zijpe-Mastgat-Keeten-middengedselte van de Oosterschelde-Veerse Meer, voor de zoetwateraan- voer beschikbaar dient te blijven. Daarnaast dient uiteraard ook de lengte van de oevers, die met zout water worden bespoeld, zo beperkt mogelijk te worden gehouden met het oog op de zoute kwel naar de aanliggende polders. Het in het voorafgaande gestelde voert tot de conclusie, dat nader onderzocht zou kunnen wor den welke de waterhuishoudkundige consequenties zijn van een afscheiding van het Zeeuwse Meer van bepaalde delen van de Oosterschelde, bijvoor beeld gelegen ten westen van de Oosterscheldebrug of ten oosten van de lijn StavenisseWilhelmina- dorp. Voorzover betreft het eerste gebied zou voor het toegankelijk maken voor grote zeeschepen bij voorbeeld kunnen worden aangesloten op de Wes- terschelde, waar meerdere belangen reeds pleiten voor het op diepte brengen en onderhouden van scheepvaartgeulen voor grote zeeschepen. Men zou in dit verband bijvoorbeeld kunnen denken aan een zeevaartkanaal door Noord-Beveland en het Veerse Meer, aansluitend op het Sloe. In water huishoudkundig opzicht is het evenwel niet aan trekkelijk om het Veerse Meer als aanvoerweg van zoet water te doorsnijden met een zeevaartkanaal; in het bijzonder bergt de koppeling van het tamelijk 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 40