De waterhuishouding in het deltagebied
gevoelige peilregiem van het Veerse Meer met
het peilregiem van een zeehavencomplex reeds de
nodige conflictstof in zich. De ruwe doorsnijding
van het Veerse Meer als waardevol recreatiegebied
en van Noord-Beveland als waardevol agrarisch
gebied, is eveneens niet aantrekkelijk. Ook het
maken van een directe toegang vanuit zee heeft
bezwaren. Het maken en onderhouden van een
vaargeul voor grote zeeschepen in het mondings-
gebied van de Oosterschelde is kostbaar, terwijl de
kosten volledig op het beschouwde havengebied
zouden drukken. Bovendien is het mogelijk dat de
aanwezigheid van een dergelijke geul van invloed
is op de kustontwikkeling, hetgeen tot voorzichtig
heid noopt. Wat betreft het beschouwde deel van
de Oosterschelde zelf zijn de verhouding water/
droogvallende gronden, resp. de diepteverhoudin
gen zodanig dat zonder een forse ingreep in het
oude land van Noord-Beveland en Schouwen-
Duiveland slechts een tamelijk beperkte oppervlakte
zeehaventerrein beschikbaar zou komen. Gezien
het vorenstaande is in het navolgende dan ook
voorshands niet met een zeehavenontwikkeling
in het westelijke deel van de Oosterschelde ge
rekend.
Zijdelings zij hierbij aangetekend dat in het verle
den ook de vraag is gesteld of het westelijk deel
van de Oosterschelde mogelijk kan worden benut
voor een getijcentrale in de Oosterscheldedam.
Studies van de Rijkswaterstaat van een aantal ja
ren geleden leidden tot de conclusie, dat het niet
te verwachten was dat in het deltagebied elek-
triciteitsproduktie met behulp van getijdenenergie
op rendabele wijze mogelijk zou zijn. Nadien is de
bestudering van deze problematiek opnieuw ter
hand genomen door de P.Z.E.M.; deze studies zijn
momenteel nog niet geheel afgerond. Het moet even
wel niet uitgesloten worden geacht dat, indien de
kosten van de benodigde omvangrijke aanvullende
waterbouwkundige voorzieningen geheel of voor
een belangrijk deel aan een dergelijk project moe
ten worden toegerekend, de conclusie op hetzelfde
neer zal komen. De aanwezigheid van een zout
waterbekken, met een in waterhuishoudkundig op
zicht tamelijk ongunstig „getijregiem", zou voor
de aangrenzende polders op Schouwen en Noord-
Beveland bovendien bepaald onplezierig zijn. Een
zeer belangrijk aspect vormen voorts de conse
quenties van het hebben en onderhouden van
stroomgeulen naar de aan sterke veranderingen
onderhevige deltakust.
Gezien het vorenstaande is bij de navolgende be
schouwingen gerekend met het westelijke deel van
de Oosterschelde als zoetwaterbekken. Wat dit
betreft is tevens van belang het waterhuishoud-
kundige veiligheidsaspect dat later nader ter spra
ke zal komen.
Onderzoek van de waterhuishoudkundige conse
quenties van de afscheiding van bepaalde delen
van de oostelijke helft van de Oosterschelde lijkt
meer zinvol. Wat dit betreft zijn in de eerste plaats
onderzocht de consequenties van het in het rap
port van de werkgroep Ontwikkeling Westerschel-
debekken genoemde Reimerswaalplan. Figuur 5.
113