De waterhuishouding in het deltagebied behoeve van de watervoorziening van de landbouw is het van belang na te gaan welke ontwikkelingen in de land bouw in Zuid-west Nederland in de toekomst mogen worden verwacht. Hiervoor zij verwezen naar de voordracht van ir. H. Corver. Voor de bepaling van de waterbehoefte van de landbouw is in het navolgende een globale methode gevolgd. De omgrenzing van het gebied, waarvan voorlopig wordt aangenomen dat het voor zijn watervoorziening uiteindelijk zal zijn aangewezen op de zuidelijke deltabekkens, is aan gegeven in figuur 7; het betreft hier in totaal rond 220.000 ha bruto. Hierbij zij aangetekend dat men voor een groot deel van de hiervan in westelijk Noord-Brabant gelegen oppervlakte in principe ook zou kunnen denken aan water toevoer vanuit het noorden, respectievelijk vanuit het zuiden, inplaats vanuit het westen; men blijft evenwel aan de veilige kant door wat betreft deze gronden te rekenen met water- aanvoer vanuit het Zeeuwse Meer. Aangenomen is dat in het jaar 2000 ca. 70% van het in principe voor zijn watervoorziening op de zuidelijke delta bekkens aangewezen poldergebied ook werkelijk voor water voorziening in aanmerking komt. Voorzover betreft de hogere gronden in westelijk Noord-Brabant is evenwel aangenomen dat alleen dat deel voor voorziening met oppervlaktewater in aanmerking komt dat reeds beschikt over een hiervoor op betrekkelijk eenvoudige wijze te gebruiken ontwateringssysteem, dat wil zeggen de beekdalen en de dicht daarbij gelegen gronden; naar is aangenomen betreft dit ca. 35% van de totale oppervlakte hogere gronden. De waterbehoefte is nu bepaald aan de hand van het be rekende neerslagtekort en een schijnbare benutting van de bodemvochtvoorraad tot de volgende hoeveelheden (voor de omschrijving van deze begrippen zij verwezen naar de bij drage IV-4, behorende bij het rapport van de Deltacommissie): gronden in polders met een grote zoutbelas- ting, die waarschijnlijk niet voor doorspoeling en voor gebruik voor tuinbouw in aanmerking komen gem. 125 mm gronden in polders die potentieel voor tuin bouw in aanmerking komen gem. 75 mm hogere gronden in westelijk Noord-Brabant gem. 25 mm Het neerslagtekort is gelijk aan de evapotranspiratie minus de neerslag. De evapotranspiratie is gelijk gesteld aan de verdamping van open water volgens Penman, vermenigvuldigd met een factor 0,75 voor de maanden april t/m september en een factor 0,9 voor de maanden oktober t/m maart; hierbij is verondersteld dat als gevolg van de nodige cultuurtech nische maatregelen een goede waterbeheersing inderdaad overal mogelijk is. De wateraanvulling is verder beperkt gedacht tot de maanden april t/m augustus en voor de polders met een grote zoutbelasting tot een maximum van 75 mm per maand. De drooggevallen gronden, voorzover deze ge legen zijn in de delen van de bekkens die een waterhuis- houdkundige functie hebben, zijn wat betreft het waterbe- zwaar en de waterbehoefte, eenvoudigheidshalve gelijk ge steld aan open water, aangezien geen zekerheid bestaat ten aanzien van de in het jaar 2000 nog aanwezige opper vlakte drooggevallen gronden, noch ten aanzien van het ge bruik, dat van deze gronden wordt gemaakt; met deze aan name blijft men aan de veilige kant. In bepaalde polders moet tevens worden gerekend met water verversing. Aangenomen is dat voor de waterverversing ge middeld ten hoogste 75 mm/maand wordt gebruikt, met het oog op de kosten. Indien men rekent met een verschil in zout gehalte van het ingelaten water en van het uitgeslagen water van ten hoogste 250 mg Cl71, betekent dit voor de omstan digheden in het deltagebied dat niet met waterverversing in polders behoeft te worden gerekend indien de zoutbelasting groter is dan ongeveer 15 kg CIVha/etmaal. De wateraanvoer naar eventuele tuinbouwgebieden in dergelijke zoute polders zal dienen te geschieden via een apart aanvoersysteem. Aan genomen is dat de doorspoeling, waar deze toegepast wordt, praktisch het hele jaar wordt doorgezet met het oog op de tuinbouw. Verder is verondersteld dat de polders zo zijn in gericht dat waar maar enigszins mogelijk het inlaten van water voor waterverversing geschiedt aan die zijde van de polder welke is gelegen tegenover de zijde waar het water wordt geloosd. De wensen ten aanzien van de kwaliteit van het water voor gebruik in de landbouw worden algemeen bekend veronder steld. Waar mogelijk ware het zoutgehalte van het polder water, vooral in het groeiseizoen, maar overigens zo lang 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 43