De waterhuishouding in het deltagebied trekken hoeveelheid water, wanneer zulks bij lage Rijnafvoeren wenselijk zou zijn. Tevens bestond de verwachting, dat de kwaliteit van de voorraad water op de zuidelijke deltabekkens beter zou zijn dan de kwaliteit van het Rijnwater bij de lage rivierafvoeren. Voor het Veerse Meer zijn indertijd voorlopig een zomerpeil van N.A.P. en een winterpeil van N.A.P. 0,70 m vastgesteld. De overwegingen, die daarbij een rol speelden, betroffen on dermeer de waterbeheersing op het oude land en op de nieuw aangewonnen gronden, de scheepvaart, de watersport, de recreatie in het algemeen en de natuurbescherming. Het lijkt niet gewenst om deze peilen te wijzigen. Voor het Grevelingenbekken, dat een belangrijke functie zal hebben als natuur- en recreatiegebied, lijkt een zomerpeil van N.A.P. 0,20 m het meest aantrekkelijk. De wens, om voor de eerder genoemde bestemmingen een relatief grote oppervlakte droogvallende gronden beschikbaar te krijgen, voert tot de keuze van een betrekkelijk laag peil. Wat betreft de keuze van het winterpeil en meer in het algemeen van het laagste peil, is het van belang dat de mogelijkheid van doorspoeling van het Grevelingenbekken ook bij deze peilen blijft bestaan. Het Grevelingenbekken is voor de waterlozing in eerste in stantie aangewezen op de spuisluis in de Brouwersdam. Het is evenwel heel goed mogelijk dat deze lozing in de verdere toekomst geheel of ten dele moet worden vervangen door een lozing via een kanaal door de hals van Goeree het zo genaamde Halskanaal naar de mond van het Haringvliet, in verband met de kustontwikkeling voor de Brouwersdam. Met het oog op het handhaven van de mogelijkheid van een natuurlijke lozing via het Halskanaal dient het peil van het Grevelingenbekken niet te dalen beneden N.A.P. 0,20 m. Op deze wijze kan bovendien worden voorkomen dat het eigenlijke Grevelingenbekken wordt belast met het zoute uitslagwater van de op het Zuiderdiep lozende polders. Voor het Greve lingenbekken komt men zodoende tot een constant peil van N.A.P. —0,20 m. Voor het Zeeuwse Meer lijken, lettende op de bij het peil- regiem van dit bekken betrokken plaatselijke belangen een zomerpeil van N.A.P. of iets hoger en een enigszins lager winterpeil het meest aantrekkelijk. Bij deze peilen kan te allen tijde op natuurlijke wijze in de wateraanvoer naar het Veerse Meer en het Grevelingenbekken worden voorzien. In aansluiting op het hiervoor gestelde ten aanzien van de lozingsmogelijkheden van het Grevelingenbekken kan hierbij worden aangetekend dat, voorzover de lozingsmogelijkheid van de Oosterschelde via de spuisluis in de Oosterscheldedam in de verdere toekomst niet meer voldoende zou zijn, in ver band met de kustontwikkeling voor de Oosterscheldedam, on derzocht zou kunnen worden of voor de lozing mogelijk zou kunnen worden aangesloten via een spuikanaal door de noordwest hoek van Noord-Beveland op het Veerse Meer en vervolgens op een lozingsmogelijkheid naar de Wester- schelde via het Sloe. Bij het vorenstaande is nog geen rekening gehouden met een eventuele waterbergingsfunctie van het Zeeuwse Meer. Wat dit betreft kan het volgende worden opgemerkt. Het normaal te realiseren hoogste peil van het Zeeuwse Meer kan ook thans in principe nog worden gesteld op N.A.P. 0,50 m. Een dergelijk hoogste peil is, afhankelijk van het te volgen lozingsprogramma van de Haringvlietsluizen (hetwelk in re latie met de afvoeren van de grote rivieren in hoofdzaak de waterstanden op het Haringvlietbekken bepaalt), bij een si tuatie met een niet afgesloten Oude Maas, alleen te realiseren bij tamelijk lage Rijnafvoeren (rond 1300 tot 2000 m3/sec). Dit betekent dat men in de praktijk alleen tot de instelling van het genoemde peil kan overgaan bij zomerafvoeren van de Rijn van de genoemde grootte, waarbij dit alleen dan een zinvolle handeling is wanneer de verwachting bestaat dat de afvoeren geleidelijk tot kleinere waarden zullen dalen. Bij het optreden van zomerafvoeren groter dan 2000 m3/sec, na het instellen van het peil van N.A.P. 4- 0,50 m, moet immers het peil op de zuidelijke deltabekkens dalen, om bij de dan optredende lagere waterstanden op het Haringvlietbekken voldoende inlaatcapaciteit bij de Volkerakdam te kunnen handhaven; na het passeren van een dergelijke golf van hogere rivierafvoeren moet dan opnieuw tot voorraadvorming tot een peil van N.A.P. 50 m worden overgegaan. Eén en ander leidt tot een gecompliceerd beheer en een onrustig peilregiem. Een hoogste (zomer)peil van N.A.P. of iets hoger levert wat dit betreft een aantrekkelijker beeld. Wat betreft het laagst toelaatbare peil op het Zeeuwse Meer vormt het in het verdrag van 1963, betreffende de Schelde- 117

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 45