De waterhuishouding in het deltagebied in het bodemslijk. Uit het onderzoek bleek dat van enige gelaagdheid in het water geen sprake was en dat het water tot op de bodem van de geulen een hoog zuurstofgehalte had. Gevaar voor ontwikkeling van zwavelwaterstof was hier nauwelijks te verwachten. Ook uit de sinds 1950 regel matig verrichte metingen van het zoutgehalte van het water van het Brielse Meer blijkt dat verschillen in zoutgehalte van het water bij de bodem en van de oppervlakte praktisch niet optreden. De verklaring van de goede mening moet groten deels worden gezocht in de invloed, die de wind heeft op de waterbeweging en de menging. Door het Hydrobiologisch Instituut te Yerseke is anderzijds tijdens meer recent onderzoek op het Veerse Meer op enkele 22 tot 24 meter diepe, tamelijk beschut gelegen punten in het oostelijk deel van het Veerse Meer wel gelaagdheid en nabij de bodem tijdelijk anaerobie waargenomen. Op andere, niet minder diepe punten in het westelijke deel van het Veerse Meer, met een ten opzichte van de overheersende wind richtingen meer open ligging, zijn deze verschijnselen evenwel niet of nauwelijks geconstateerd. Men dient daarbij te be denken dat het Veerse Meer, met grotendeels stilstaand water met een tamelijk hoog zoutgehalte, in hydrologisch opzicht nog in een overgangstoestand verkeert, waarbij ondermeer periodiek zeewater naar de dtepere gedeelten toevloeit tij dens het schutten met de Zandkreeksluis en bij het instellen van het zomerpeil. Deze overgangstoestand wijkt sterk af van de toestand, waarin de zuidelijke deltabekkens na de primaire ontzilting zullen verkeren. De invloed van de wind op de waterbeweging in het Veerse Meer is met behulp van op waarnemingen in de natuur steunende berekeningen nog nader onderzocht. Daarbij is ge bleken dat onder invloed van een langdurig doorstaande wind uit westelijke richtingen, met een tamelijk frequent voor komende sterkte, een langs de oppervlakte en de bodem circulerende stroming kan ontstaan, waarbij nabij de bodem een stroomsnelheid van bijvoorbeeld 0,05 m/sec kan optreden. Onder invloed van variërende windsnelheden en windrichtingen, waarbij gedurende vrij korte perioden tamelijk hoge wind snelheden optreden, kan voorts een regelmatig van richting wisselende stroom ontstaan met snelheden van plaatselijk 0,10 m/sec, die slechts langzaam uitdempt. De aldus be rekende stromingen kunnen de kwaliteit van het water in diepe geulen op niet onaanzienlijke wijze beïnvloeden. Dit onderzoek zal tot andere deltabekkens worden uitgebreid. Voorzover betreft de niet al te diepe geulen speelt ook de menging door de waterbeweging als gevolg van golven een rol, terwijl overigens de menging als gevolg van diffusie op langere duur niet te verwaarlozen is. Uit het onderzoek van diepe geulen elders kan niettemin nog geen in alle opzichten definitieve beoordeling van de toe komstige toestand in de afgesloten Oosterschelde en het af gesloten Brouwershavensche Gat worden afgeleid Wel hebben de in de Oosterschelde en het Brouwershavensche Gat voor komende diepe geulen een zodanige ligging ten opzichte van de overheersende windrichtingen dat op een goede menging van het water uit de diepe geulen met het water in de bo venste lagen mag worden gerekend. Bovendien beslaat het deel van de zuidelijke deltabekkens beneden een vlak van N.A.P. 20 meter, respectievelijk 30 meter, slechts 8 a 9, respectievelijk 2 a 3 van het totale wateroppervlak op N.A.P. Teneinde op alle eventualiteiten voorbereid te zijn is reeds in 1957 begonnen met het onderzoek naar de mogelijkheden voor een kunstmatige bevordering van de ontzilting van diepe putten. Daarbij is gebleken dat voor dit doel op geschikte wijze gebruik kan worden gemaakt van een transportabele compressorinstallatie, waarmee samengeperste lucht in de diepere lagen kan worden gevoerd. Voor een verdere be proeving van deze methode zijn in april 1966 door de Delta dienst, in samenwerking met het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater en het Hydrobiologisch Instituut te Yerseke, proeven genomen in een diepe geul in het Veerse Meer direct ten westen van de Zandkreeksluis; het diepste punt van deze geul rijkt tot ruim 22 meter diepte, terwijl de inhoud beneden en vlak van N.A.P. 6,25 m 1,9 X 106 m3 bedraagt. Het ver schil in zoutgehalte van het water van de onder- en boven lagen bedroeg bij het begin van de proef 4.800 mg Cl71. Effectief is 30 m3 vrije lucht per minuut gebruikt Hoewel de lucht slechts over een beperkte lengte nabij het diepste ge deelte van de geul werd ingevoerd, veroorzaakten de daar door opgeroepen dichtheidsstromingen zelfs in de het verst van het centrum verwijderde delen van de geul een betrek- 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 49