ET is een gelukkige gedachte
geweest van het bestuur
van het Zeeuwsch Genoot
schap der Wetenschappen, de
toekomst van het Oosterschel-
debekken op wetenschappelijk
niveau in discussie te stellen.
Wanneer ik hierbij de agrari
sche aspecten toelicht, geschiedt
dit vanuit de belangen van
land- en tuinbouw bij de toe
komstige ontwikkeling van en
rondom het Oosterscheidebek-
ken. Ik baseer mij daarbij uiter
aard op het regeringsbeleid ter
zake en de wetten die door Re
gering en Staten-Generaal in
gemeen overleg tot stand zijn
gekomen.
Ik ben mij er overigens volledig
van bewust, dat de wensen en
gedachten van land- en tuin
bouw ten aanzien van de in
richting en het toekomstig be
heer van de Deltawateren in
het algemeen en van het Oos-
terscheldebekken oftewel van
het Zeeuwse Meer in het bij
zonder, wellicht niet integraal
kunnen worden gehonoreerd.
De afweging van de belangen
bij de waterpeilbeheersing zal
nog moeten plaatsvinden.
De land- en tuinbouw speelt
van oudsher op de voormalige
eilanden in zuid-west Neder
land een zeer belangrijke rol.
De opbrengsten per ha op de
hoogwaardige kleigronden zijn
over het algemeen aanmerkelijk
hoger dan de gemiddelde op
brengsten over het gehele land
genomen en ook hoger dan in
de andere E.E.G.-partnerlanden.
Zuid-west Nederland behoort
derhalve tot de beste land- en
tuinbouwgebieden in West-Eu
ropa. Een verdere ontwikkeling
is dan ook van groot belang.
Bij de behandeling van de mo
gelijke ontwikkeling van land
en tuinbouw in de komende de
cennia wil ik achtereenvolgens
de volgende punten aan de or
de stellen:
a. de ontwikkeling van de tuin
bouw en de behoefte aan
water;
b. de gewenste kwaliteit van
het water;
c. de gewenste kwantiteit van
het water.
125