ET Zeeuwse landschap is een estuariumgebied
met getijdestromen, al of niet in contact met
toestromende rivieren. Het is door een be
trekkelijk smalle onderwaterdelta, waarin zich een
geheel eigen en boeiende dynamiek manifesteert,
bij de 10 m dieptelijn gescheiden van de eigenlijke
Noordzee door een betrekkelijk steile verdieping.
In dit landschap overwegen uiteraard de jonge
bodemvormingen. Afgezien van enkele smalle zuid-
west-noordoost georiënteerde pleistocene dekzand-
bruggen in het Zeeuwse Vlaanderen, bestaat de bo
dem uit jonge zeeklei. Deze is door talloze kreken
ten gevolge van vele zee-inbraken over het oor
spronkelijke veen van het haf ook na afslag
daarvan afgezet. Men onderscheidt hierbij ver
schillende fasen, welke samenhangen met de wisse
ling van relatieve zeespiegelstijging (transgressie)
en -daling (regressie). Wij spreken dan van oudland
bij de oudste afzettingen van klei op veen van vóór
de eerste (pre-romeinse, begin jaartelling) en
tweede (post-romeinse, 300 n.C.) transgressieperi
ode. Middelland zijn die oudlandgebieden, die
gedurende de 2e of de 3e (Karolingische) trans
gressieperiode werden verjongd. Tot het nieuwland
worden alle landaanwinningen in de zeegaten
na de 3e transgressieperiode gerekend.
In het landschapsbeeld kan men deze structuren
terugvinden. Enerzijds in het oudland het zeer
kleinschalige, fijn-gedifferentieerde krekenland
schap van kreekruggen en poelgronden, anderzijds
de ruime, grote structuren van het eenvormiger
nieuwland en van de kleiplaatgronden.
Uit bovengenoemde bodemprocessen komt reeds
duidelijk het beeld van het dynamisch evenwicht
naar voren. Door het samenspel van bodem
vorming en bodemafslag, van opbouw en afbraak,
van groei en vernieuwing is de natuurlijke rijkdom
van het Zeeuwse milieu in belangrijke mate be
paald. Wij hebben hier te maken met de volgende
aspecten
a. de rytmische processen van het in- en uit
stromende water door middel van getijden en
golven. Deze tonen een bepaalde mate van
stabiliteit in de verandering. Zo zullen de bui
tendijkse terreinen in langere of kortere rytmen
worden overspoeld, waardoor de rijkdom wordt
bepaald aan bodem-organismen en daarmee
samenhangend, aan voedselzoekende vogels.
De Oosterschelde bevat b.v. een groot aantal
soorten waterorganismen. Dit is een uitdrukking
van stabiliteit;
b. de grote differentiatie in het landschap, waarbij
van belang is de aanwezigheid van overgangs
gebieden, b.v. van zout naar zoet, na brak, of
van lange naar korte overspoelingsduur. Ook
dit is een mate van stabiliteit, welke b.v. aan de
zoute kustmoerassen van de nog niet inge
polderde schorren langs de Westerschelde een
boeiende floristische rijkdom geeft.
Het zelfde geldt in de duinen ten aanzien van
de relaties met het voordeltagebied, waarbij
een rijk geschakeerde interne structuur tot ont
wikkeling kan komen met overgangen van hoog
naar laag, droog naar nat, kalkrijk naar kaIk-
arm. Juist deze overgangsgebieden, dikwijls in
een zeer gedifferentieerde structuur, zijn biolo-
gisch-qualitatief belangwekkende terreinen voor
flora en fauna. Wij moeten hierbij ook de bin
nen d i j kse terreinen niet vergeten. Vooral de
vele kreken met hun wisseling in diepte en de
zgn. inlagen met dikwijls zoute kwel zijn voor
plant en dier van groot belang.
De Oosterschelde
~|"EMIDDEN van de verspreide rijkdommen in het
hierboven globaal geschetste Zeeuwsche land
schap vormt de Oosterschelde in biologisch en
morfologisch opzicht de als centrum fungerende
slagader.
De volgende milieu-aspecten zijn hierbij van be
lang.
a. De Oosterschelde is een van de Schelde ge-
isoleerde zee-arm, die sinds eeuwen als zee
boezem fungeert. Het bodemreliëf is zeer ge-
144