komen. Men kan zeggen, dat het landschap op zijn grondvesten schudt onder de gevolgen van het Deltaplan, nu reeds en letterlijk. In het Veerse Meer zullen wellicht de storingen door extra regulaties kunnen worden opgevangen. In de Grevelingen zal dit reeds tot schier onover zienbare complicaties leiden. Met alle zwaarte evenwel doen de gevolgen zich reeds thans in de Oosterschelde gevoelen. Als voorbeeld hiervan kan de catastrofale daling van het zoutgehalte in de centra voor de oester- en kreeftenteelt worden ver meld. Eind 1965 trad bij Yerseke ten gevolge van grote toevoer van Rijn en Maas via het Keeten een daling in van plm. 17% cl. plm. 9% cl. In de oostelijke kom was de daling minder snel en vérgaand door de relatief geringe water-uitwisse ling met het centrale gebied. Na een herstel van het zoutgehalte tot 16% cl. in oktober 1966 trad ultimo december wederom een daling in tot 11.3% cl. De wisselvalligheid, waarmee de Ooster schelde een poly-meso-halien karakter aanneemt, leidt tot een aanzienlijke teruggang van tal van organismen. Na 1969 zal dit weer euhalien worden. LS tweede zou ik mijn zorg willen uitspreken over verschijnselen welke eveneens samenhan gen met de destabilisatie van watersystemen, met name t.a.v. de kwetsbare kusten van Schouwen, Noord-Beveland en Tholen. Bovendien hebben er zich in de twintigste eeuw allerlei processen in algemene zin voorgedaan, welke wij gaandeweg sterker als belasting van natuurlijke rijkdommen kunnen kenschetsen. Mogen wij er enkele, specifiek voor ons gebied, opnoemen: a. de verdroging der duinen door de overmatige wateronttrekking t.b.v. het verbruik; b. de verzilting door (a) èn door de uitdieping van vaarwegen voor steeds diepere schepen; c. de wateroverlast door schoksgewijze, dikwijls rampspoedige gebeurtenissen, omdat de mens door uitdieping en door indijkingen het natuur lijk bufferend vermogen in de natuur heeft ver kleind. De noodkreten over de industrie bij Raamsdonkveer wijzen in dezelfde richting, de teruggang in soortenrijkdom van de Neder landse flora en fauna; Van het oorspronkelijke aantal wilde planten soorten is 50% bedreigd, sterk in teruggang of reeds verdwenen. Dit wijst op een ondermijning van de stabiliteit, essentiële voorwaarde juist voor zeldzame organismen, het in toenemende mate explosief optreden van ziekten en plagen, dikwijls gepaard gaande met milieustoringen. het milieu-bederf. Wonen, werken én verkeer belasten het milieu steeds meer. Denkt u aan as, roet en zwaveldioxyde, die calamiteiten van het type van de „Londense smog" kunnen veroorzaken, waarbij het sterk reductief karak ter verstikkingsverschijnselen teweeg brengt. Of aan de onverbrande gassen van het verkeer, welke tezamen met ultraviolette straling de „Los Angelos smog" met sterk oxydatief karak ter (aantasting van slijmvliezen en organen) kunnen veroorzaken. Of aan de fluor-waterstof door metaalbedrijven en kunstmestfabrieken geproduceerd, welke zeer schadelijk voor de plant is en bij mens en dier vergroeiingsver schijnselen veroorzaakt aan gebit en beenderen- gestel (Terneuzen). Maar denk ook aan de toe nemende biociden, in land- en tuinbouw ge bruikt, welke in de buitenwateren terecht komen en daar via de voedselketen plankton-lagere kreeftachtigen-vis-vogel tot dodelijke concen traties kunnen worden opgehoopt. Vooral de gechloreerde koolwaterstoffen, welke in de lichaamsvetten worden opgeslagen en als zo danig tot dodelijke concentraties worden op genomen of in hongerperioden vrij hun wer king uitoefenen, hebben langs de gehele Neder landse kust reeds talloze vogelslachtoffers ge- eist. 146

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 74