M AAR de veiligheid dan, zal gezegd worden.
van vooral de Schotsmanplaat. Er zijn en komen
langs het Veerse Meer nog vele andere mogelijk
heden op recreatief gebied.
Het Grevelingenbekken, dat van veel grotere af
metingen is, zal als een recreatiegebied worden
ingericht, dat vooral voor de bevolking van het
zuidelijke deel van de Randstad goed bereikbaar
wordt. Hier zal in een dringend gevoelde behoefte
worden voorzien. Vooral voor oever-recreatie,
kamperen en dergelijke komt hier gelegenheid.
Ook zal een gedeelte voor de kleine watersport
geschikt worden. Daarnaast blijven echter uitge
strekte watervlakten over voor grotere jachten,
voor hen die aan dit getemde water voorkeur
geven.
Hoe heerlijk zou het zijn als tussen dit Grevelingen
bekken en het Veerse Meer de ongebreidelde
Oosterschelde zou kunnen worden behouden als
een gebied waar nog onbelemmerd kan worden
gevaren in het zuiverste zeewater met eb- en
vloedstromen. Een water, waar nog het zeegat
kan worden uit- en ingevaren. Water, waar ook
de zeehond zich nog thuis voelt en met een grote
rijkdom aan vogels. Want genieten van dit alles
behoort tot een der meest verheven vormen van
ontspanning, thans natuur-recreatie genoemd.
Natuurlijk gaat die vóór alles! Vooralsnog
twijfel ik echter niet aan de bekwaamheid van
onze Waterstaat, om ook in staat te zijn de
Oosterschelde-oevers te doen beveiligen, zoals dit
bij de Westerschelde het geval is. Overtuigd ben
ik ervan, dat ons nageslacht ons allerminst dank
baar zal zijn, als wij deze afsluiting volvoeren
dat men ons zal laken, als wij een natuurlijke
haven voor goed zullen sluiten, omdat wij dan
dood water gesteld hebben boven het kostelijke
en levenbrengende zeewater, daarmee de zee-
bouw uitschakelende en een aanslag plegend op
de visserij en niet alleen de Zeeuwse-, maar de
gehele bevolking van het wijd omliggende gebied
berovend van het unieke karakter van dit recreatie
gebied.
Ook het bestuur van de Koninklijke Verbonden
Nederlandsche Watersport Vereenigingen, de gro
te centrale organisatie, waarbij alle zeil- en motor
bootverenigingen van enig belang uit alle delen
van het land zijn aangesloten, is zich daarvan be
wust. Op 24 maart 1966 heeft dit bestuur zich ge
richt tot de minister van cultuur, recreatie en maat
schappelijk werk met een schriftelijk betoog, waar
in met redenen omkleed werd gezegd, dat „een
afsluiting van de Oosterschelde niet mag worden
gezien als een belang van de recreatie te water
in het algemeen, noch van de watersport in het
bijzonder en dat eerder het tegendeel het geval
is". Verder werd herinnerd aan een verklaring van
de minister van verkeer en waterstaat aan de
Eerste Kamer, dat er ontwikkelingen te constateren
waren, die een nader onderzoek vergden. Aan de
minister werd verzocht om bij zijn ambtgenoot
van waterstaat te willen bevorderen, dat het on
derzoek te rechter tijd zou worden ingesteld en
dat daarbij ook de zienswijze van de georgani
seerde watersport naar voren zou worden ge
bracht. Dit verzoek is nog steeds actueel en wordt
de nieuwe ministers gaarne aanbevolen.
156