AAN
"J"! J DENS de forumdiscussie op het congres „De Oosterschelde in de Delta" heeft ir.
P. Santema op hem voorgelegde vragen en opmerkingen als volgt gereageerd„De
Deltawerken worden uitgevoerd als een samenhangend geheel. Het is niet mogelijk op
een zeker moment bepaalde delen uit te snijden. Er is geen weg terug. Ik heb opdracht
dit ambtshalve te zeggen, maar ook wil ik het als particulier zo stellen. Met de uitvoering
van de Deltawerken zijn processen in werking gesteld, die een versnelde afsluiting van
de Oosterschelde noodzakelijk maken. Langs de kusten in het Deltagebied zijn er bij
zonder gevoelige plaatsen. Ik denk alleen maar hoe gevoelig de kusten van Noord-Beve-
lcind en van Schouwen-Duiveland zijn met de oever- en dijkvallen".
Met deze opmerkingen maakte ir. Santema een einde aan alle mogelijke twijfel over
het al dan niet afsluiten van de Oosterschelde. Aan het slot van de forumbespreking
herhaalde hij in andere woorden zijn eerder gehouden betoog: „De afsluiting is een
onherroepelijk uitgangspunt. Wij staan nu voor een opdracht ervan te maken wat ervan
te maken is. Dit wil niet zeggen, dat wij zomaar aan het werk zijn, zonder nader over
leg. Rijkswaterstaat is al heel wat jaren bezig met deelonderzoekingen, in samenwer
king met andere diensten en particulieren. In het kader van een ANWB-manifestatie in
het najaar hopen wij daaraan nadere bekendheid te kunnen geven".
yOORAL ir. M. A. Geuze benadrukte de noodzaak van een maximale veiligheid.
Hij wees op het vertragende element, dat zich voordoet bij de verhoging van dijken,
hetgeen uit een oogpunt van veiligheid niet verantwoord is. De heer Geuze gaf
enkele sprekende cijfers: najaar 1965 werd bij Tholen een waterstand gemeten van
3.75 meter boven NAP en nog geen jaar later van 4.00 meter plus NAP. In de ramp
nacht van 1953, met een veel heviger stormsterkte, was de waterstand slechts 70 centi
meter hoger. In december 1964 werd een stand van 3.90 meter boven NAP gemeten.
Ir. Geuze herinnerde aan een uitspraak van de Deltacommissie in haar derde interim
rapport over de afsluiting van de Oosterschelde: „Slechts op deze wijze kan een
zeewaterkering worden verkregen, die betrouwbaar is". Het openhouden van de Ooster
schelde zou een groot en onverantwoord risico betekenen, zo merkte hij op.
het forum was de vraag voorgelegd, of het niet wenselijk zou zijn de Ooster
schelde open te houden met het oog op een mogelijke zeehavenontwikkeling. Naar
het oordeel van ir. Santema sluit afsluiting deze ontwikkeling niet uit. Het één moet
geheel los worden gezien van het ander. Bovendien maakt het een zeer groot ver
schil uit, of een eventuele zeehaven in de monding van de Oosterschelde komt of
elders.
Ir. H. Wiggerts wees op de becijferingen in de bijlage van de Zeehavennota over de
in de toekomst noodzakelijke zeehaventerreinen en gaf als zijn mening, dat het on
juist zou zijn reeds nü een claim te leggen op gebieden, waarvan de bestemmingen voor
lopig nog niet in het minst vast staan. Er moet voor de langere termijn een reserve blij
ven. Drs. M. C. Verburg rekende voor, dat naar Rotterdamse aanwijzingen in Zuidwest
Nederland tot het jaar 2000 ongeveer 40.000 ha zeehaventerrein nodig zal zijn. Daar
voor behoeft de Oosterschelde niet open te blijven.
£EN andere vraag was die naar een mogelijk met elkaar verband houdende ontwik
keling in de Ooster- en in de Westerschelde. Dr. ir. F. P. Mesu, oud-directeur van de
Cultuurtechnische Dienst, bracht opnieuw zijn opvattingen over een afsluiting van
de Westerschelde naar voren. Tien jaar geleden sprak hij daarover voor het eerst. Zijn
stem was toen als die van een roepende in de woestijn. Naar zijn oordeel zal de
159