TE VELLEN BOOM
De takken staan voor het laatst getekend
bruin tegen strakgespannen blauw.
Een paarse lentewolk stijgt zwevend
en felle valken krijten rauw
om het horst in de wiegende kruin.
Werklieden in bleekblauwe kielen
trekken de stugge staaldraad schuin
en zon blijft op een zaagblad wielen.
,.Ecoute, arrête un peu Ie bras"
die weemoed is al eeuwen oud
door alle bomen speelt de wind
het stroeve lid van zwellend hout.
VERGEZICHT IN LENTE
Naakt hel land, befloerste aarde
daken in de zon gebleekt;
gewassen luchten trots doorvaren
wolken wier schaduw diepte geeft.
Herinnering aan eeuwen leven
meeuwen achter een verre ploeg,
voren recht tot de grens der ruimte;
een klein ontroeren is genoeg.
Hofsteden, blondheid van het stro
in zonglans; krijtwit, straf, de lijn
flapperend vierkant wasgoed, zo
is dat verleden, helder, klein.
ZEEUWS VOORJAARSLANDSCHAP
Wind veegt door wolken felle groene strepen
waarin rood bloeiend olmen komen staan.
Huizen in grauw en lichtend grijs getekend
duiden van 't land de eindeloosheid aan.
Gezaaide akkers bruin en rul gerijd
met schaduw donker in de fijne voren,
wegen witstoffig open op oneindigheid,
een leeuwerik stijgt zingende verloren.
Zeewind met liefkozing uit vreemde verten
loopt geurig in de wijde stilte uit
heel dun doorsprankeld met het zanggeluid
en het ratelen van roodgewielde karren.
166