De landschappelijke ontwikkeling van Zeeland een belangrijk deel van de vorming van het rondomliggende landschap bepalen, omdat aan de recreatiebehoefte van de eigen bevolking door middel van park- en bosaanleg zal moeten worden voldaan. Bovendien kan door middel van opstelling van recreatieve ontwikkelings plannen het recreatief aspect apart worden belicht. Voorop gesteld moet worden, dat al deze plannen voldoende op elkaar worden afgestemd. Uitgaande van de veronderstelling, dat het recreatief grondgebruik sterk zal toenemen, kan worden vastgesteld, dat in de toekomst het aanrakingsvlak tussen landbouw en recreatie steeds groter zal worden. Voor ons is thans belangrijk te weten, welke consequenties dit voor de verdere ontwikkeling van het Zeeuwse landschap zal hebben en welke maatregelen in dit ver band moeten worden genomen. Het is duidelijk, dat de eisen, die de landbouw aan het landschap stelt, niet parallel lopen met de eisen, die de recreatie heeft. Integendeel, in veel gevallen zullen deze eisen divergeren. Wij zullen evenwel tot een voor beide vormen van grondgebruik aanvaardbare oplossing moeten komen. Wanneer wij de landbouwkundige ontwikkeling bezien, kunnen wij vast stellen, dat deze tendeert naar een verdere vergroting van de bedrijven en een daarmede gepaard gaande verdere rationalisatie. Het aantal land bouwmachines en de grootte daarvan zal zeker nog toenemen. De land- bouwruimten zullen groot moeten zijn, zoveel mogelijk rechthoekig en zon der hinderlijk houtgewas. De recreatie vraagt ruimte voor de vestiging van recreatiebedrijven en als achtergrond voor de actieve recreatie aan de kust een afwisselend land schap, dat wil zeggen ingedeeld in ruimten van verschillende grootte, met fraai geboomte en plaatselijk intiem. Ook zal er visueel contact met de landbouw moeten zijn teneinde het „buitenleven" te ervaren, terwijl er na tuurterreinen zullen moeten zijn, die het natuurlijk aspect moeten handhaven. Op het eerste gezicht zijn deze eisen moeilijk verenigbaar. Een oplossing zou dan ook naar onze mening niet zozeer moeten worden gevonden in een mengeling van beide vormen van grondgebruik doch in een gedeeltelijke zonering. 81

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 9