Mussengilden, vroeger en nu A. B. Wigman Na de verschijning van mijn bijdrage over de mus sengilden in Zeeland (Zeeuws Tijdschrift 1965, afl. 5) bleek mij, dat de bestrijding van deze voor de land- en tuinbouw schadelijke vogels in dit gewest nog steeds levend is. Blijkens het dagblad De Te legraaf van 10 febr. 1966 heeft de schuttersge- meenschap te Heinkenszand feest gevierd met de benoeming van de grondwerker Chr. van Rooyen tot „keizer"schutter van het mussengilde aldaar. Deze vrijgezel zag n.l. kans in drie jaar tijds 27.530 mussen te schieten met een 6 mm buks. Hij was reeds enkele jaren „koning". Het blad voegt hieraan toe, dat men in genoemd dorp nauwelijks begrijpt, of het nodig is van dit schieten een hobby of sport te maken; de huidige generatie weet niet eens, dat het verdelgen van mussen en schadelijk gevogelte een uitvloeisel is van wat door vorige geslachten noodzakelijk werd geheten. Burgemees ter Elzen zei er een bepaalde mentaliteit in te zien, die langzaam door de moderne communicatie middelen aan het veranderen is. In Heinkenszand leeft de oprichter van de schutte rij, de 85-jarige tuinder C. Nijsse, die een halve eeuw voorzitter is geweest, maar vóór zijn tijd bestond er ook al een mussengilde, waarvan zijn vader lid was. Zijn opinie luidt, dat het gevogelte altoos veel schade aan de gewassen toebracht, zodat het moest worden afgeschoten. Elk lid ont ving hiertoe een opdracht, hoofdzakelijk boeren, doch evenzeer burgers. Behalve mussen, moesten ook kraaien het ontgelden; 1 kraai telde voor 3 mussen, een houtduif en een eitje telkens voor 10, edoch wie zal het verschil gekend hebben tus sen het ei van een huis- of een wilde duif?! De schutterij van het dorp houdt het aloude ge bruik levend door er een soort folklore (uitreiking van medailles en een feestavond) van te maken. Kijken we even over de grens, dan blijkt, dat men eertijds in de Antwerpse Kempen eveneens mus sengilden aantrof, o.m. uitgaande van de eeuwen oude Gilden van St.-Huybrecht te Schilde en Sh- Antonius te Brecht. Hun ontstaan vloeide voort uit plaatselijke toestanden, die een verdelgingsoorlog vorderden tegen mussen-, mollen- en konijnenpla- gen. Men meende, dat alleen de grote jager Sint- Hubertus machtig genoeg was, om erbij als pa troon en beschermer te dienen. Telkenjare vond er een schuttersprijskamp en een teerdag plaats. De zeer uitvoerige reglementen en statuten van zulk een „Sociëteyt of Genootschap" zijn bewaard gebleven en berusten in het archief der gem. Wij- negem bij Antwerpen Blijkens deze voorschriften moesten maandelijks door elk lid „twee musschen- koppen, overdekt met deszeifs pluymen en twee voorste mollen pooten" worden ingeleverd, c.q. 12 centiemes boete. Ook vloeken en godslasterin gen in het gezelschap werden gestraft, zelfs (bij herhaling) met de kans, dat hun bedrijvers „uyt- geschrabd" worden. Jaarlijks placht het gilde een mis te doen voor de zielerust zijner afgestorven leden; stierf een gildebroeder, dan waren alle le den gehouden de uitvaartdienst bij te wonen, ja zelfs hadden zij het recht, vóór de familie in de stoet te gaan. Eender gebruiken vinden we bij hu welijk en ook mochten de broeders jaarlijks één dag jagen onder de leiding van een jagermeester. ledereen was gehouden er op enigerlei wijs aan deel te nemen, hetzij als schutter, drijver of klop per, maar later werd hun weer het jagen met vuur wapens verboden; zij mochten evenwel konijnen met netten vangen, doch ook dit privilege verliep en de hele jacht werd uiteindelijk afgeschaft. Het wild werd in het openbaar, ten profijte van de gildekas, verkocht en dit bewijst, dat die Kempi- sche gilden de populairste van alle jachtvereni- gingen waren, die onder schut en hoede van de beschermheilige St.-Hubertus stonden. Is het bekend, of er zich ook in Zeeland zulke cultuurhistorische uitvloeisels van de jagerij in de tijden van weleer hebben voorgedaan? Cf. J. Cornelissen: ;/Ons volksleven", tijdschrift voor taal, volks- en oudheidkunde", 6e jaargang, 1894, pag. 61-67 (bij lage). 226

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1967 | | pagina 26