Archeologisch nieuws uit Zeeland
over het jaar 1967
Ir. J. A. Trimpe Burger
Evenals in 1966 (zie Zeeuws Tijdschrift 16, 1966, 6)
zijn er dit jaar weer heel wat nieuwe bodemvond
sten te vermelden. Ten dele zijn deze voortge
komen uit door de R.O.B. verrichte systematische
opgravingen, zoals die te Aardenburg, Sluis en
St.-Maartensdijk, maar ook de bodemkarteerders
van de Geologische Dienst (Haarlem) en de Stich
ting voor Bodemkartering (Wageningen) zijn weer
op vele plaatsen actief geweest, alsook de talrijke
in Zeeland woonachtige heemkundigen en ama
teurarcheologen. Over het geheel genomen waren
de vondsten in 1967 misschien wat minder specta
culair dan in de voorafgaande jaren. Het kan
natuurlijk zijn dat we langzamerhand wat verwend
zijn geworden, dat we ieder jaar wat sensationeels,
iets „unieks" willen vinden en daarbij vergeten dat
veel onderzoekingen eerst hun vruchten gaan af
werpen als, na jaren van moeizame en geduldige
arbeid, de gegevens worden verwerkt, vergeleken
en in een groter verband worden gezien. Wanneer
we de Nederlandse archeologische pers er zo eens
op na lezen, worden er in den lande bij wijze van
spreken dagelijks „unieke" vondsten gedaan. Dit
te pas en te onpas gebruiken van het woordje
„uniek" dreigt even vervelend te gaan worden als
de „witter-dan-wit-wasmiddelen" op de t.v.-reclame.
Toch moeten we om propagandistische en vooral
om financiële redenen wel eens schermen met onze
„unieke vondsten". Ofschoon schrijver bijv. nooit
aan de belangrijkheid van AARDENBURG in ar
cheologisch opzicht zal gaan twijfelen, begon men
zich op de R.O.B. wel eens af te vragen of het
gezien de wat „gewone" resultaten van de opgra
vingen in 1967 eigenlijk zin had om op dezelfde
voet voort te gaan, althans in de omgeving waar
de onderzoekingen zich tot nu toe in verband met
de woningbouw hebben moeten concentreren. Wel
iswaar kwam op een nu geheel onderzocht perceel,
200 m ten zuiden van de St.-Bavo, weer een ca.
50 cm dikke cultuurlaag uit de Romeinse tijd te
voorschijn, waarin veel afbraakmateriaal van ge
bouwen uit die tijd; de hoeveelheid aardewerk,
bronzen voorwerpen, munten, préhistorische vuur
steen enz. vulde weer een aanzienlijk aantal dozen
en kisten, maar tastbare resultaten die een oplos
sing van het kernprobleem moesten geven, de
betekenis van Aardenburg in burgerlijke of mili
taire zin in de Romeinse periode, bleven uit.
Op een psychologisch juist moment kwam daarom
in de zomer van 1967 de ontdekking van iets
„unieks" voor Zeeland: de vondst van een zoge
naamd hurkskelet te Aardenburg (afd. 1). Het
menselijk geraamte dateert zeer waarschijnlijk uit
de laat-Romeinse tijd, ofschoon we een vroeg
middeleeuwse datering voorlopig nog niet geheel
willen aansluiten 1). Een met opgetrokken knieën
begraven dode zouden we aan een toevalligheid
toe kunnen schrijven, ware het niet dat in het
noorden van ons land, in de provincies Friesland
en Groningen, wel meer doden op deze wijze
werden ter aarde besteld in de Romeinse en vroeg-
Middeleeuwse tijd 2). Ook zijn hurkgraven bekend
uit Denemarken, uit een tot in de 10de eeuw te
dateren grafveld bij de bekende Noormannen-
burcht De Trelleborg. Twee hurkgraven zijn gevon
den in Dorchester (Engeland) en een te Keulen;
deze laatste vondsten staan dus evenals de Aar-
denburgse min of meer apart. Het skelet uit Aar
denburg is afkomstig van een langschedelig indi
vidu, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat we hier
te doen hebben met een uit het noorden afkomstig
persoon. Zouden we misschien de overblijfselen
hebben gevonden van een van die noordelijke in
vallers die de Vlaamse kuststreek kort na 270 n.
Chr. zo grondig hebben verwoest?
Het hurkgraf is aangetroffen in een ondiepe kuil
bovenin de Romeinse cultuurlaag. Het graf is over
een oppervlak van ca. 20 vierkante meter omringd
door een laag Doornikse steen, gemengd met frag
menten van Romeinse dakpannen, waartussen dan
hier en daar nog gebroken menselijke skeletdelen
liggen. Boven het graf zijn vermoedelijk ook veel
stenen aanwezig geweest, maar deze zijn, doordat
ze enigszins boven de Romeinse laag uitstaken,
bij hef machinaal afgraven van de middeleeuwse
bovengrond, voor een deel verdwenen. Gelukkig
werd een zichtbaar geworden mensenbot direct
als zodanig herkend, waarna het verder afgraven
met de grootste omzichtigheid gebeurde. Hieraan
is het te danken dat het hurkskelet in oorspron
kelijke ligging en in onbeschadigde toestand met
de omringende grond (zie afb. 2) kon worden
overgebracht naar het museum te Aardenburg,
waar het verder zal worden bestudeerd door
Dr. J. Huizinga van het Instituut voor Anthropo-
biologie te Utrecht. Gepoogd zal worden langs
röntgenologische weg vast te stellen of er in het
graf bijgaven aanwezig zijn.
In een kuil nabij het graf vonden we een interes
sante scherf van een uit Trier afkomstige, met
244