anderen beweren in Middelburg. Een veelvuldige verwarring
van vader en zoon is hiervan waarschijnlijk de oorzaak. Vol
gens Manasse was het Samuels laatste wens in Nederland
begraven te worden en daarom verzoekt hij Cromwell het lijk
uit te mogen voeren. Onenigheid met de in Londen woon
achtige joden, die juist een begraafplaats hebben mogen
openen, schijnen Samuel dit verzoek te hebben ingegeven. Het
wordt door Cromwell ingewilligd.
Wanneer de trieste karavaan in Middelburg overnacht, wordt
Manasse zelf ziek. Dit is waarschijnlijk de reden, dat Samuel
hier begraven ligt. Kort na de begrafenis van zijn zoon, sterft
Manasse ten huize van zijn zwager, die in Middelburg woont.
Zijn gemeente Amsterdam laat het lichaam ophalen om het
naast dat van zijn vrouw ter aarde te bestellen op de
Portugees-joodse begraafplaats van Amsterdam te Ouderkerk
aan de Amstel. Anders dan het graf van Samuel, is dit altijd
goed onderhouden.
Rond de eeuwwisseling bezoekt een Engelsman, I. Harris
M.A., de begraafplaats aan de Jodengang, waar hij een on
beschrijfelijke chaos aantreft. Hij organiseert een actie, die
restauratie van de begraafplaats beoogt. De stenen worden
ontdaan van gras en mos en de grafschriften opnieuw ont
cijferd en beschreven. Hiermee eerden de leden van het
Joods Geschiedkundig Gennootschap van Engeland de na
gedachtenis van zowel vader als zoon, die zich zoveel moeiten
hadden getroost, de Engelse joden hun vrijheid te hergeven.
HOOGDUITSE JODEN
De afkomst van de Hoogduitse joden is minder
duidelijk dan die van de Portugezen. In de achter
ban van de Romeinse legioenen kwamen zij naar
onze streken, maar in plaats vanuit het zuiden
kwamen deze immigranten vanuit het oosten de
Nederlanden binnen. Het is een totaal ander type
joden dan het Portugese, dat afkomt op de steeds
grotere vrijheid, die de joden in ons land genieten.
De Portugese joden waren welgestelde landverhui
zers, die in hun geboorteland tot de hoogste
kringen behoorden en een groot vermogen mee
brachten. Zij beschikten over vele relaties en zaten
boordevol initiatieven. De Hoogduitse joden zijn
vluchtelingen, opgejaagd door explosies van jo
denhaat bij de Oosteuropese volken en door de
invallen van de Kozakken in 1648. De vorsten wa
ren de joden meestal nogal goed gezind en
moesten hen vaak in bescherming nemen tegen
de volksmassa. Hierin vindt hun onderdanige hou
ding tegenover de Nederlandse overheden wel
licht zijn verklaring. In het reglement van de
Hoogduitse gemeente te Middelburg van 1725 krijgt
de magistraat het recht de parnassijns (ouder
lingen) te benoemen uit een door de joodse kerke-
raad opgestelde nominatie! De zelfbewuste Portu
gezen hadden de overheid zelfs nooit inzage van
hun reglementen gegeven. Niet zelden zal de
Middelburgse magistraat moeten bemiddelen bij
conflicten over de naleving ervan.
Kort na 1600 komen de Hoogduitse joden groeps
gewijs ons land binnen, waar hef hun moeite kost
geaccepteerd te worden. Ze zijn minder goed ge
manierd en lang niet zo wellevend als de Portu
gezen, terwijl ze niet in de handel, maar meestal
in de nijverheid werkzaam zijn. Amsterdam is ook
voor deze groep de meest aantrekkelijke stad. In
1636 wordt er een Hoogduitse joodse gemeente
gesticht, die in 1639 een begraafplaats en in 1648
een synagoge en een vleeshal krijgt. In 1654
worden de Hoogduitse joden gevolgd door een
groep Poolse, die er wat beter aan toe zijn. Zij
stichten een eigen gemeente, maar de stedelijke
overheid beslist in 1673, dat alle niet-Portugese
joden zich bij de Hoogduitse gemeente moeten
aansluiten, wat inderdaad gebeurt. Een principe
besluit van de raad van Amsterdam was hiertoe
genomen, om zich op verzoek beter te kunnen
kwijten van de voor hem nieuwe taak, de eenheid
onder de joden te verzekeren. Voor deze nieuwe
gemeente komen in 1737 de reglementen ter raads
tafel, waar ze goedgekeurd worden
De Hoogduitsers verspreiden zich veel meer dan
de Portugezen. De beperkingen, die hun opgelegd
worden, zijn dan ook talrijker. Op de Grote Ver
gadering in 1651 is al besloten, dat alleen de
hervormde godsdienst toegelaten dient te worden;
joden zullen slechts geduld worden voor zover ze
er al zijn. Bijzonder lang zijn ze bijvoorbeeld uit
de stad Utrecht geweerd. Tot 1789 moeten de
joden, samen met landlopers en hoeren, de stad
vóór zonsondergang verlaten, een raadsbesluit uit
1444
Verademend is de uitspraak, dat de joden behoren
tot ons gemenebest. Dit is een besluit van 12 juli
1657 van de staten van Holland, Zeeland en West-
Friesland, dat een dag later door de staten-gene-
raal wordt bekrachtigd: de joden zijn voortaan
onderdanen van de staten. Er is nog lang geen
volkomen vrijheid voor de joden, dat zou nog tot
1795 duren, maar tot een ghetto zal het in Neder
land niet komen. De Synode van Dordrecht van
1676 houdt zich bezig met het probleem van de
bekering der nieuwe burgers, waarvoor evenwel
weinig perpectieven zijn.
In Middelburg komen rond 1700 de eerste groepjes
Hoogduitse joden binnen, die zich maar moeilijk
met de Portugezen verstaan. De Portugese ge
meente tracht wel hen op te nemen, maar laat
niet na de verschillen in beschaving en welstand
duidelijk te onderstrepen. Vijf maal wordt in deze
jaren een Hoogduitse jood aan de jodengang be
graven, maar met de eenheid wil het toch niet erg
vlotten. Tegen hun principe in, roepen de Portugese
joden de stedelijke overheid te hulp tegen samen
komsten van joden, anders dan in „St.-Pieter" aan
de Rouaansekaai, echter zonder effect, zoals we
al zagen. In 1704 komt een afscheiding van de
Hoogduitsers tot stand, die nog datzelfde jaar een
verzoek indienen, over te mogen gaan tot het aan
leggen van een begraafplaats en het bouwen van
een synagoge. Beide verzoeken worden zonder
meer toegestaan. Hoewel Van de in 1705
gereedgekomen synagoge, gelegen achter het per
ceel Heerenstraat 12, wordt gezegd, dat het een
schuilkerk is. Dat is mogelijk, zeker als men de
situatie ter plaatse in ogenschouw neemt. Toch is
mij nergens gebleken, dat de joden verplicht wer
den hun kerkgebouw aan het oog van de steeds
verdraagzamer wordende calvinisten te onttrekken.
Dit blijkt althans niet uit de koopakte. Genoemd
perceel wordt dus gekocht en voor vergader
ruimte en dergelijke gebruikt, terwijl de kerk in
de tuin wordt gebouwd. Een akker bij de Seis-
poort, binnen de vest gelegen, wordt als begraaf
plaats ingericht. Hiervoor is een jaarlijkse cijns
van 8 gulden bedongen; na een uitbreiding van
het terrein in 1760 10 gulden.
12