DE VOORAVOND VAN
DE ONDERGANG
Ook zonder de verschrikkingen van de bezetting
zou de 20e eeuw er één van achteruitgang ge
worden zijn voor de Israëlitische gemeente van
Middelburg. Het ledental daalt langzaam maar
zeker. Het zijn vooral jongeren, die naar elders
trekken, een verschijnsel, dat ook onder de andere
Zeeuwen steeds groter vormen gaat aannemen.
Aan het begin van deze eeuw, in 1905 valt het
tweede eeuwfeest van de inwijding van de syna
goge, al bijna een eeuw tot hoofdsynagoge ver
heven dan, een feit, dat uitgebreid herdacht wordt
op 13 januari 1906. Het pand vóór de synagoge is
inmiddels in andere handen overgegaan, maar via
het poortje bereikt men toch ongehinderd de
„sjoel". Het godsdienstonderwijs en dat in het
Hebreeuws wordt er 's zondags en 's woensdags
aan de jeugd gegeven in een bovenzaal. Het eer
der genoemde bad voor rituele reiniging was aan-
Afb. 3. De hoofdsynagoge
Het gebouw, dat in 1705 werd ingewijd en een zeer fraai
kerkgebouw was, is in de oorlogsjaren verwoest. Tot de in
ventaris behoorden onder meer een koperen chanoekalamp, een
koperen wasbekken met kan, koperen kandelaars, fraai snij
werk en gordijnen. In 1922 werd het op de monumentenlijst
geplaatst. Op de voorgrond herkent men nog de vooruit
springende Thora-nis aan de oostzijde. Vóór deze wand be
vond zich het rituele bad.
gebracht naast de oostzijde van het gebouw, waar
in een nis ook de Thora-rollen opgeborgen waren
(afbeelding 3).
Kort na het eeuwfeest verschijnt Reverend Harris
uit Engeland op het toneel. Het komt mij voor,
dat hij op zoek was naar het graf van Manasse
ben Israel, die immers in Middelburg gestorven
was. Hij is later nog naar Ouderkerk aan de
Amstel getogen, waar hij dit graf in goede orde
aantrof. Het zal overigens niet eenvoudig zijn
geweest, de Middelburgse zerken te ontcijferen,
want zelfs het bestaan van de begraafplaats was
vrijwel onbekend geworden. Over de verwildering
is reeds gesproken. Het huis naast de begraaf
plaats is dan eigendom van een zekere Sanderse,
die ook moestuin en kerkhof beheert op ongeveer
gelijke voorwaarden, als Roeland van der Vlies
dit deed aan het einde van de 18e eeuw. In 1912
is Sanderse te oud geworden voor het verzorgen
van zijn akkers. Hij verhuurt het huis aan A. de
Kam, die wel zin heeft in de moestuin en het
onderhoud van de graven op de koop toeneemt.
De begraafplaats was niet alleen totaal verwaar
loosd, in de winter stond het terrein ook geheel
onder water en bij vorst werd er druk geschaatst.
Vooral na de bestrating van de Jodengang is het
noodzakelijk de begraafplaats op te hogen. De
zerken worden gelicht en tijdelijk in de moestuin
opgeslagen. Met puin wordt het veld een halve
meter opgehoogd, waarna de stenen weer op de
graven worden gelegd.
Harris heeft zich naar alle waarschijnlijkheid willen
vergewissen van een goed onderhoud van de gra
ven. In het vervolg zien we L. Polak periodieke
inspecties houden op het kerkhof, wellicht op
Engels initiatief. Terug in Engeland geeft Harris
een beschrijving uit van de graven voor de Jewish
Chronicle, die immers de middelen ter beschikking
had gesteld. Hij merkt daarbij op, dat sommige
zerken zegenende armen vertonen. Hier moeten
de cohens (priesters) begraven zijn. Schenkkan en
bekken duiden op de laatste rustplaats van levie
ten.
De Kam heeft overigens niet lang op het kerkhof
gewoond. Hij wordt tegen het einde van de eerste
wereldoorlog opgevolgd door J. L. I. Baljeu, die
het huis van Sanderse koopt en de moestuin voor
30,per jaar huurt van de joodse gemeente te
Middelburg. Wanneer hij de akker aansluit op de
riolering in verband met de aanhoudende water
overlast, wordt hem de huurprijs kwijtgescholden
en vinden huur van de moestuin en verzorging
van de graven voortaan met gesloten beurs plaats.
Baljeu wordt later ook grafdelver van de andere
Israëlitische begraafplaats, zodat het onderhoud
van beide kerkhoven nu metterdaad in één hand
is. Ook hier ontvangt hij zijn instructies van L. Polak.
De achteruitgang van de Israëlitische gemeente van Middel
burg is op zichzelf niet verwonderlijk. Van luthersen, Waals-
hervormden, doopsgezinden en van de Engelse gemeente moet
hetzelfde worden gezegd. Na de eerste wereldoorlog worden
de diensten in de Engelse kerk, waar A. de Kam uit de
Jodengang dan koster is geworden, gestaakt. De verwoesting
van de Waalse kerk, hoe betreurenswaardig ook, loste het
probleem op van een groot kerkgebouw en een verdwijnend
kleine gemeente. Ook de lutherse en de doopsgezinde kerk
gebouwen werden in deze eeuw te groot in verhouding tot
15