Wanneer op 10 mei 1940 de oorlog uitbreekt, be
tekent dit in wezen het einde van de Israëlitische
gemeente van Middelburg. Voor zover bekend,
zijn er na die datum geen diensten meer gehouden
in de synagoge. Of het gebouw inderdaad toen
reeds door oorlogshandelingen was getroffen, zo
als de berichten luiden, staat mijns inziens niet
vast. De meeste joden zijn gevlucht, ook al in
verband met het bombardement van 17 mei en
wanneer ze nadien druppelsgewijs terugkomen, is
er van een joods leven nauwelijks sprake meer.
Maar al te gauw wordt het duidelijk, dat de joden
aan het begin staan van één der dieptepunten uit
hun geschiedenis. Al heel spoedig is de wethouder
aan de beurt om „eruit te gaan". Hij weigert prin
cipieel door onderduiking anderen in gevaar te
brengen, zodat zijn „eruit gaan" wordt gevolgd
door het onherroepelijke „eraan gaan" (Presser). In
de sector onderwijs treffen we verder nog een paar
joodse onderwijzers aan, die spoedig worden ont
slagen. Hetzelfde geldt voor de leraren van de
rijkshogereburgerschool en het gemeentelijk gym
nasium. Aan beide scholen doceren twee Israëlie
ten, die nog in 1940 worden ontslagen. Ook de
leerling Lion Polak wordt van het gymnasium ver
wijderd.
Na deze discriminerende maatregelen volgt de
invoering van het bordje „Verboden voor Joden",
waarvoor de Zeeuwse gemeenten op 16 december
1941 het gewenste aantal moeten opgeven om aan
te brengen op openbare gebouwen enz. Het is in
deze tijd, dat ds. W. Oosthoek, toen nog te Zoute-
lande, een bordje ophangt met het opschrift „Elk
ras welkom", wat de woede van de bezetter op
wekt. Er zijn dan in Zeeland al niet veel joden
meer: nog 72 in Middelburg, 44 in Vlissingen, 26 in
Zierikzee en 13 in Goes. Terwijl men nog in het
onzekere verkeert over de interpretatie van „open
bare gebouwen enz." in de verordening van Rau-
ter, wordt de Zeeuwse joden op 1 januari 1942 het
lokaal en interlokaal verhuizen verboden en reeds
op 24 maart 1942 moeten zij zich allen naar Am
sterdam begeven. Gelukkig hebben ze kans gezien
de kostbare Thorarollen in veiligheid te brengen,
maar de rest van de inventaris van de hoofd
synagoge, te beginnen met de koperen kronen, is
spoorloos verdwenen. Het gebouw zelf wordt to
taal verwoest (afbeelding 3). Wanneer en door
wie? In de oorlog worden de ingeleverde radio
toestellen er in opgeslagen, dus in die tijd, medio
1943, moet het gebouw nog redelijk in tact zijn
geweest. Door de ligging is het natuurlijk mogelijk
geweest het gebouw vrijwel ongezien te vernielen.
Waren het N.S.B.-ers, die zich van deze taak
kweten, of Duitsers? Laten we het er maar op
houden, dat het nazaten waren van de beelden
stormers, het bekende „gepeupel" uit onze ge
schiedenisboekjes
Ook is het niet mogelijk de ondergang van het
zakenleven nauwkeurig te beschrijven. Om te be
ginnen waren vrijwel alle joodse zaken bij het
bombardement en de daarop volgende brand ver
woest. Eén zaak overleefde de oorlog, zoals reeds
bekend, maar de meeste waren spoedig verdwe
nen. Eén van de noodwinkels aan de Kaai werd
toegewezen aan de juweliersfirma uit de Lange
Delft. Deze zaak heeft het nog vrij lang uitgehou
den. Wanneer duidelijk wordt, dat de voornaamste
taak van de opeenvolgende „Verwalter" het leeg
roven van „hun" zaak is, tracht men het goud en
zilver bij een bankinstelling onder te brengen.
Later volgde echter toch de onvermijdelijke con
fiscatie.
In 1942 liep het allemaal af. De weg naar Amster
dam luidde onherroepelijk hef einde in. Velen zijn
dan ook niet gegaan of verdwenen uit de hoofd
stad, toen ze zich daar moesten melden. Veruit
de meerderheid viel toch vroeg of laat in Duitse
handen. Ook in Zeeland werd ondergedoken, on
der andere op Noord-Beveland, nog betrekkelijk
veilig in zijn isolement, omdat de brug, die men
op 10 mei 1940 zou gaan bouwen tussen Wol-
phaartsdijk en Kortgene, er nog steeds niet was.
In Colijnsplaat herinnert de kerkklok, die haar ge
roofde voorgangster heeft vervangen, nog steeds
aan de geslaagde onderduikperiode van een be
kende Middelburgse familie.
Na de bevrijding kan er van een terugkeer nau
welijks worden gesproken. Van de vooroorlogse
gemeenten duiken 25 leden weer op, maar té veel
worden vermist (afbeelding 4). Men trekt
Afb. 4. Het gedenkteken op de Nederlands-Israëlitische
begraafplaats
Na de oorlog werd een herinneringsteken opgericht ter na
gedachtenis aan hen, „die door de vijand medogenloos weg
gerukt en omgebracht werden omdat zij waren van Joodse
stam". De gedenkplaat bevat 72 namen. Van de dragers hier
van waren 43 in Middelburg woonachtig; de overigen kwamen
uit Veere, Vlissingen, Goes, Terneuzen en van Schouwen-
Duiveland.
Op de gedenkplaat komen de volgende Middelburgse familie
namen voor:
Alberg, Barkelau, Boasson, Braasem, Cohen, Cracau, Van Dam,
Duveen, Fischer, Frank, Gokkes, De Groot, Heertje, Hiegent-
lich, Jesaijes, Leydesdorff, Meijer, Nathan, Van Os, Polak,
Prins, Swaalep, Vriesman, Van Wittene en Zwartverwer.
17