Ketelboeien nomen en door zogenaamde sparren vervangen. Ook sparren zijn boeien, hoewel blinde; ze hebben het model van een sigaar en zijn daardoor beter in staat het geweld van het ijs te weerstaan. Het behoort tot de taken van de betonningsdienst de boeien in te nemen, de sparren uit te zetten. Denk er vooral niet te licht over! Gisteren hebben we in het betonningsmagazijn aan de Vlissingse Prins Hendrikweg mogen rondkijken. Het zijn net dobbers van een reuzenvolk, die daar liggen, althans voor mensen die van betonning noch van hengelen enige kennis bezitten. Licht boeien met gasreservoirs van één tot achttien ku bieke meter, de grootste vijftien meter lang. Boeien, heeft ons de chef van het magazijn geleerd, worden soms overvaren; ze lopen averij op door ijsgang, ze vragen om verschoning en een kwast verf, om een nieuwe propaanvulling of een gaskousje. Voor al dit onderhouds- en reparatiewerk zorgt de betonningsdienst. Lichtboeien hebben een karakter, dat enkel- en meervoudig kan zijn. „Drie seconden helder, drie duister dat noemen we enkelvoudig; maar je hebt ook: twee helder, vier duister, of: drie helder, zes duister dat is een boei met meervoudig karakter." Nu varen we langs de zwarte boei Oostgat 9, een 10 m3-ketelboei, die een ijskrans draagt. De be tonningsdienst ziet maar liever dat de dooi invalt. Buiten Sinds de Sardijngeul is de radar ingeschakeld. Op het scherm zie je de Walcherse kust als een kam met wijdgeplante tanden, dat zijn de paalhoofden. Het beeld van Westkapelle doet denken aan een plattegrond van Jacob van Deventer. Langzaam schuift de kustlijn naar de rechter onderhoek van het scherm, tenslotte is het laatste streepje land verdwenen. De zee wordt woelig, cle Frans Naerebout duikt met zijn neus in een golf, wordt opgetild, glijdt af naar het golfdal om direct daarna weer te rijzen op een nieuwe waterrug. Voor ons liggen nog dui zend zulke golven en nog eens duizend. Het schip deint en duikt, bakken water kwakken op het dek. Kapitein Goosen staat aan de voorruit uit te kijken naar de lichtboei Schouwenbank Zuid. „Daar ligt ie," wijst hij me. Een nietig puntje dat even zicht baar is en dan weer verdwijnt achter muren van water. De bedoeling is dat straks de bootsman en een of twee matrozen met de motorboot naar dat dol dansende stipje varen om de schade op te nemen en het kousje te vervangen. Ik had het graag willen zien, maar hoop nu dat het niet doorgaat, het lijkt me levensgevaarlijk. „Wat leg je voor?" vraagt de kapitein aan de roer ganger. „Tweehonderdzestig, kap'tein." „Maak er maar twee vijfenzestig van." „Tweehonderd vijfenzestig," herhaalt de man aan het stuurrad. Geleidelijk wendt het schip de boeg naar de boei. „Hoe noemt U deze windkracht?" vraag ik de ka pitein. „Een stevige bries uit het noordwesten." Hij neemt me nauwkeurig op en zegt: „U kunt er tegen, geloof ik." „Ja, maar ik heb geen zeebenen. Om twee passen te doen heb ik twee steuntjes nodig." „Kwestie van routine." Dan komt de scheepswerktuigkundige de stuurhut 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 20