ontluistering van de mens maakt van de mo
derne roman een choquerend verschijnsel.
Door het opheffen van het individuele groeit de
betekenis der dingen. Het is de film vooral, die
ons de betekenis der dingen geleerd heeft. Met
de theorieën van Robbe Grillet wordt dit onder
deel toegelicht. Door het dooreenvloeien van
muzikale en niet-muzikale elementen, van
poëzie en proza wordt een nieuw struktuurprin-
cipe toegevoegd.
De grote plaats die bet sexuele in de moderne
roman speelt, wordt verklaard uit de belang
stelling voor de primitieve mens en uit de in
vloed van de moderne dieptepsychologie. De
vrijmoedigheid waarmee over het sexuele leven
in de moderne roman wordt gesproken, zou
niet mogelijk zijn, als de ethische normen van
de maatschappij niet sterk waren verschoven.
Wie zich aan deze dingen ergert, moet zijn
aanval niet richten op de moderne roman, die
allerminst het moderne leven van een aantrek
kelijke idylle beschrijft en misschien meer een
gezonde reactie is op de geest van de moderne
maatschappij dan de verontwaardiging van wie
zich aan de choquerende taal van deze romans
ergert.
Het brutaliserend element leidde de spreker
ook af uit het zgn. harde realisme van moderne
Amerikaanse auteurs.
Tenslotte besprak de spreker nog het generatie-
verschil, de kritiek op de ouders, vooral de va
der, om te eindigen met de opmerking, dat het
vooral de moderne technieken zijn, het feit dat
de moderne roman een roman in beweging is,
die de studie van de moderne roman zo boeiend
maakt.
Het geheel werd geïllustreerd door vele voor
beelden uit de moderne literatuur.
Werkgroep landschapsvorming
„Levend Zeeland"
Op 11 december jl. hield deze Werkgroep een
werkbijeenkomst, gewijd aan de discussie over
het onderwerp „De Wester schelde, industriali
satie en natuurbescherming: tegenstelling of
synthese".
De eerste inleider tot deze discussie, de heer
J. van Konijnenburg, begon te stellen, dat
recreatie een luxe-artikel is, waarvan de kosten
moeten worden bestreden uit de inkomsten
van onder andere landbouw en industrie. Als
we nu deze twee bronnen van inkomsten met
elkaar gaan vergelijken, dan komen we tot de
slotsom, dat landbouw een veel extensiever
gebruik maakt van de beschikbare grond dan
de industrie. Volgens cijfers, door de heer Van
Konijnenburg ontleend aan het Statistisch Zak-
zoek van 1966, wordt 75 a 76 van de grond
in Nederland in beslag genomen door de land
bouw en is hier slechts 3 van de Nederlandse
beroepsbevolking werkzaam. De industrie daar
entegen zou 14]/2 van de mannelijke beroeps
bevolking werk verschaffen op slechts y2 °Jo
van het ter beschikking staande grondopper
vlak. Bovendien ligt de z.g. toegevoegde waarde
in de industrie veel hoger dan in de landbouw.
Langs beide oevers van de Westerschelde liggen
voor de industrie buitengewoon waardevolle
terreinen, die uit economische noodzaak ont
trokken zullen moeten worden aan de land
bouw- en natuurgebieden.
Na deze uiteenzetting kwam de heer H. Nijhoff
aan het woord, die betoogde, dat er ten aanzien
van de oevergebieden van de Westerschelde
een belangenconflict bestaat. Enerzijds de be
langen van de economische groei en de indus
trialisatie, anderzijds het belang van het behoud
van een landschap, met grote wetenschappelijkei,
culturele en recreatieve waarde. Indien bij een
vrij spel van krachten deze beide belangen
groepen in een balans zouden worden gewor
pen, zou deze met een klap doorslaan naar de
economische kant.
In een democratie dient echter het overheids
beleid er op gericht te zijn beide belangen op
het zelfde niveau te brengen en een evenwicht
te bewerkstelligen door gebiedsafbakening. De
Westerschelde is van grote wetenschappelijke
betekenis: het is een riviermond, waar zout en
brak water in alle gradaties zijn te vinden.
Voor de bestudering van flora en fauna in een
dergelijk deltagebied is het Land van Saaftinge
onvervangbaar.
Het bleek dus, dat zowel uit economisch oog
punt ruimte moet worden gevonden voor een
zich ontwikkelende basis-industrie, als uit
wetenschappelijk, cultureel en recreatief oog
punt een deel van het landschap in de staat,
waarin het zich nu bevindt, moet blijven voort
bestaan.
Na uitvoerige discussie meende men de volgen
de conclusies te mogen trekken:
1. De terreinen, geëigend voor industrie en
die van belang voor de natuurbescherming
behoeven geenszins dezelfde te zijn. Het zou
dus de moeite lonen beide afzonderlijk in
kaart te brengen. De industrie heeft de
grootste belangen bij de oevergebieden ten
westen van Terneuzen en bij de voordelta,
terwijl het gebied ten oosten van Terneuzen,
het overgangsterrein tussen zout en zoet
water, voor de natuurbescherming van uit
zonderlijke betekenis is.
2. Het Westerschelde-gebied blijkt reeds nu
ontoereikend om alle zeehaven-industrieën
en alle noodzakelijke natuurterreinen te be
vatten. Om het doel: voldoende zeehaven-
industrieterreinen èn onmisbare natuurge
bieden van de daartoe vereiste omvang te
bereiken, zal het Deltagebied als één geheel
dienen te worden bezien.
3. Uit 1 en 2 volgt, dat een studie betreffende
de juiste localisering van industriële en
natuurgebieden zich over het gehele Delta
gebied zal moeten uitstrekken, onafhankelijk
van de plaatselijke belangen en vroeger ge
maakte plannen, die een dergelijke studie
trouwens onmogelijk zouden maken.
T. K.
31