Bij een herdruk
van Loosjes'
„Zeeland in beeld"
Ik loop door Zuid-Beveland in oogsttijd. Een uitgestrekt ritselend veld rijpe
tarwe geurt in de zon. Ringsom bomen, dijken, struikgewas het heeft
iets tijdeloos. Een schilderij van een zeventiende-eeuwse meester, of een
warme studie van Streuvels.
Dan komt, over de vrij smalle weg een enorm, felrood, deinend gevaarte,
breder dan die weg. Het zwaait het graanveld in. Na een paar uur oorver
dovend lawaai, stoflucht en graangeur is hetzelfde veld weer stil onder het
avondlicht. Slordig liggen hier en daar wat hoopjes gekneusd stro. Een
andere machine perst daar in luttele minuten blokken van, en het veld is
afgeoogst, kan geploegd worden.
Er was een tijd, dat het koren gesneden werd, en elke garf gebonden met
een gevlochten band van stro. Het was reeds een verarming, de garven
gebonden met ,,zelfbindertouwtjes" te zien: ze hadden niet die gulle
stevigte, die verzorgdheid van het handwerk. Ze werden in „stuken" gezet,
enige tijd een rijke decoratie van het wijde landschap. Lage zeeuwse of
hoge „duitse". Hooggewielde, sierlijke karren haalden ze later van het land
het was voor de kleinen een sport, mee te rijden op de trillende en
sidderende „poemerboöm". Later kwamen de „bandenwagens" praktisch,
maar onelegant.
De ratelende wielen met rode spaken verdwenen. Ze staan thans, zelfs bij
boerderijen, als sierstukken opgesteld. De wagenschotten zijn, evenals melk-
jukken, tot kapstokken gedegradeerd, en in de paardenhalsters prijken
spiegels. Zo speelt men boerderijtje op de boerderij.
De boerin komt naar voren, zó weggewandeld uit „Avenue", met zwikkende
enkels op overhoge hakjes. Ze weet gracieus te groeten, stapt in een open
sportauto en stuift weg over de „dreve", een wolkje Guerlain achterlatend.
Haar erf is niettemin keurig verzorgd: mals geschoren gras, overal bloemen,
4