Joden in Middelburg
W. SMIT
Pressers „Ondergang" en de nieuwe processen tegen verschil
lende hoofdfiguren uit dit boek, hebben het recente joodse ver
leden weer in een verschrikkelijk daglicht gesteld. Men behoeft
waarlijk geen Duitser te zijn om tot de slotsom te komen, dat
uiteindelijk veel ons niet bekend was. Anderzijds staat het vast,
dat er moordenaars onder ons zijn, grote en kleine, aktief hun
aandeel leverend in de systematische uitroeiing. Onwillekeurig
rijst de vraag, hoe het de Middelburgse joden is vergaan in deze
donkere tijd. Aanknopingspunten zijn er eigenlijk niet veel meer.
De restanten van wat eens een bloeiend joods leven was, zij zijn
min of meer symptomatisch: een verwoeste hoofdsynagoge,
vrijwel niemand meer bekend, en een tweetal begraafplaatsen,
de oudste buiten de vest, de jongere er binnen. Het archief van
de gemeente berust sinds de jaren 20 bij het rijksarchief, maar
de laatste stukken zijn van rond 1906.
Bij de vele ophelderingen, die ik van ter zake kundigen mocht
ontvangen over mij duistere punten, kreeg ik bovendien inzage
van meer recente stukken uit particulier bezit. Voor beide ben ik
dank verschuldigd. Toch zijn er tal van leemten in de beschrijving,
die zich misschien nog voor nadere bestudering lenen.
In de titel ligt al besloten, dat dit artikel niet pre
tendeert de geschiedenis van „De joden in Mid
delburg" te beschrijven. Het is een verhaal over
„joden", waarbij veel ongeschreven bleef, omdat
het schrijven over „de" joden een groter bekend
heid met de materie veronderstelt.
Merkwaardigerwijs is er van de eigenlijke onder
gang weinig te zeggen, onder meer omdat de
vervolging en de deportatie van de joden zich
voornamelijk in Amsterdam voltrokken. Notulen
uit deze tijd zijn er, zoals gezegd, niet. Die van
de kerkeraadsvergaderingen lopen tot 1906, daar
na ontbreken ze of zijn althans onvindbaar. Finan
ciële jaaroverzichten van de Israëlitische gemeente
van Middelburg zijn er tot rond 1920. De enige
gegevens, die tot in de oorlog reiken, zijn de kwi
tanties van een paar verenigingen van de ge
meente. Hoewel de aktiviteiten van deze ver
enigingen wellicht niet geheel dezelfde waren, zijn
ze in de praktijk niet te scheiden en betalen ze
ook gewillig de rekeningen, die abusievelijk bij de
één in plaats van bij de ander belanden. Het zijn
allemaal vrouwenverenigingen en hun werkzaam
heden liggen op het terrein van de barmhartigheid
en naastenliefde, inzonderheid bij het bewijzen
van de laatste eer. De belangrijkste van deze
clubs is Gamiloth Gasodiem (Beoefening van lief
dediensten). Tussen 1934 en 1941 is er geen ander
materiaal dan rekeningen van lijkbezorgers, kisten
makers, grafdelver en leveranciers van rituele be
nodigdheden. Er is nauwelijks een passender en
tourage denkbaar voor een overzicht van de laatste
8