jaren van de Israëlitische gemeente van Middel burg De laatste begrafenis, waarover de stukken spre ken, is die van Hendryetta Berendsen, weduwe van Joseph Fonteijn. Zij overleed op 25 april 1941 te Terneuzen en werd op 28 april 1941 te Middelburg begraven. Tijdens de deportatieperiode overleed in Westerbork nog een Middelburger, die later op de begraafplaats alhier werd bijgezet, maar de steen, die het graf van mevrouw Fonteijn dekte, bleek later de zerk op het Middelburgse joodse leven te zijn. Na dit vastgesteld te hebben ligt het evenwel voor de hand, eerst iets over dit joodse leven en het ontstaan ervan in deze stad te zeg gen. JODEN IN OUDHEID EN MIDDELEEUWEN Zoals wellicht bekend, werd het Tienstammenrijk in 722 voor Christus door Sargon van Assyrië ingenomen; Samaria werd verwoest en de inwoners van het rijk gedeporteerd. Als volk zijn ze verdwenen en nimmer teruggevonden, hoewel het aantal hypothesen hierover groot is. Als we over de joden spreken bedoelen we sindsdien dus het Tweestammenrijk, ge noemd naar de stammen Juda en Benjamin, die het huis van David trouw bleven, maar tenslotte in 586 voor Christus door Nebukadnezar, de koning van de Chaldeeën en van Babyion, werden verslagen en naar Babel gevoerd. De Perzen staan na 539 hun terugkeer op basis van vrijwilligheid toe, waarvan velen gebruik maken. Volgens sommigen ligt hier al de scheiding tussen de twee groepen joden, die zich later ook in Middelburg zouden vestigen. De stam van Juda zou groten deels verstrooid zijn gebleven en zich later onder meer in Noord-Afrika hebben gevestigd, om met de Moren naar Europa te komen. De stam van Benjamin ging terug naar Palestina, om zich later, vooral na het jaar 70, geleidelijk met de Romeinen over de wereld te verspreiden en tenslotte ook in West-Europa te verschijnen. In grote lijnen is dit mis schien juist. Vast staat, dat de Portugese joden zich be schouwden als nazaten van Juda, terwijl de Hoogduitse joden van Beniamin af zeiden te stammen. Keizer Caracalla verleent in 212 alle bewoners van zijn rijk burgerrechten, ook de joden. Dan begint de moeilijke weg van opgaan, blinken en verzinken voor de joden van beide stammen. Nu eens behoren ze tot de hoogsten van het rijk, dan weer wordt moord en plundering niet alleen toegestaan, maar zelfs aangemoedigd. In de 4e eeuw lezen we van joodse ge meenschappen in Keulen en Luik, dus hun aanwezigheid in onze gewesten zal niet lang daarna een feit zijn geweest. In de 7e eeuw stelt koning Dagobert hen voor de keus: bekering of verbanning, een alternatief, dat op allerlei wijzen herhaald zal worden door de Europese vorsten. Tijdens de Karolingers zijn de joden daarentegen zeer machtig; vaak treden ze op als gezant om te bemiddelen tussen Christen- en Islamvorsten, zoals bijvoorbeeld bij de onderhandelingen met Haroen el Raschid, terwijl Lodewijk de Vrome een joodse lijfarts heeft. De Kruistochten luiden echter een nieuwe periode van ver volging in. Het jaar 1096 zet in met een grote jodenmoord. Bij de kroning van roomse koningen en keizers is moord op de joden toegestaan en wordt hun bezit verbeurd verklaard. Periodiek worden joodse schuldvorderingen kwijtgescholden. In Pruisen maakt koning Koenraad IV de joden tot kamer knechten en lijfeigenen. Zij dragen groene hoeden, zoals ze in Engeland gele moeten dragen en in de kerkelijke staat een gele lap op hun kleding Ook het ghetto schijnt uit de kerkelijke staat afkomstig te zijn. Rond 1300 volgt hun ver banning uit Engeland en Frankrijk, een reactie op hun stij gende welvaart ondanks alle discriminatie. In Frankrijk zouden de joden tijdens Philips Augustus de wisselbrief hebben uit gevonden. Ook uit Luik zijn de joden dan al verbannen, wat de achteruitgang van de stad tot gevolg heeft. Goes neemt in 1359 Franse joden op, en heeft dit waarschijnlijk al eerder gedaan, te oordelen naar de gemakkelijke wijze waar op het verloopt. Incidenteel hebben ook wel joden in Middel burg gewoond, hoewel zij in 1541 pas voor het eerst genoemd worden. De verbanningen worden door de joden niet gezien als schreeuwend onrecht, maar veeleer als een jammerlijk onheil, dat voortvloeide uit hun ballingschap. De argumenten tot verbanning zijn van uiteenlopende aard. Het komt meestal neer op heulen met de Noormannen, het vergiftigen van waterputten, het doden van christenkinderen wier bloed op gedronken werd en vooral tijdens epidemieën is er weinig voor nodig de volksmenigte tot razernij te brengen. Meestal wakkeren de monniken de latente jodenhaat zoveel mogelijk aan. Later is wel verondersteld, dat de joden door hun veel hygiënischer levenswijze minder kwetsbaar voor besmettelijke ziekten waren en daarom voor de verwekkers of verspreiders ervan werden gehouden. In 1492 volgt tenslotte hun verban ning uit het Spaanse rijk, waarmee we op ons eigenlijke onderwerp komen. PORTUGESE JODEN Hoewel de joden in het algemeen zich met de Romeinen over de wereld verspreid hebben, schijnt dit met de joden uit Portugal niet het geval te zijn geweest. Via Noord-Afrika zijn ze met de Moren naar Spanje gekomen, waar ze zich in eenzelfde klimaat als Palestina had zeer goed thuis voelden en opklommen tot de hoogste posten. De bloei van het Spaanse rijk van de late middeleeuwen schijnt vrijwel geheel op rekening van de joden te komen. Hoewel lang niet alle beroepen voor hen toegankelijk waren, werd hun ontplooiing hierdoor niet geremd. Met verdubbelde ijver legden zij zich toe op de handel, inzonderheid de geldhandel, aan de christenen destijds verboden. Verder waren er onder hen veel geneeskundigen, filosofen en diamantslijpers. Aan het hof zijn zij zeer gezien en ook hier zijn het vaak de joden, die de diplomatieke betrekkingen moeten onderhouden met Noord- Afrika en tussen de Spaanse rijkjes onderling. Het is niet verwonderlijk, dat hun welvaart velen een doorn in het oog is. Vooral in steden als Toledo, Escalonia en Tavora geven zii de toon aan. Wanneer in 1492 de laatste Moren Spanje moeten verlaten, weten monniken Ferdinand te overtuigen, dat nu ook de tijd gekomen is, de joden uit het land te verdrijven. Ferdinand zwicht: ook de Spaanse joden hebben de keus tussen bekering en verbanning. Velen nemen voor de vorm het christendom aan, maar niet minder dan 800.000 verlaten het land van hun geboorte. Tegen betaling kunnen zij toelating verzoeken in Portugal, waar de koning, zelf een kwartjood, hun welgezind is. Naarmate hun aantal in Portugal groter wordt, verdwijnt echter deze stemming en krijgt het verzet tegen hen de over hand. Reeds in 1506 volgen deportaties naar West-lndië, Brazilië en Afrika. Slavernij en willekeur zijn aan de orde van de dag. Mogelijkheden om naar elders te gaan zijn er vrijwel niet. Het rijk van Karei V, een fanatiek jodenhater, is voor hen gesloten. Er is wel beweerd, dat invloedrijke joden ge tracht hebben Karei tot het jodendom te bekeren en dat hier mee zijn haat jegens hen zou samenhangen. Hoe het ook zij, kansen zijn er voor hen officiéél ook in de Nederlanden niet. Toch moeten er in die tijd |oden in ons land hebben ge woond, ook in Middelburg. In 1541 worden twee Portugese jo den, Marco en Louis Fernandez, op de Dam verbrand uit hoofde van hun religie en de magistraat waagt het, tegen dit vonnis bij de landsheer te protesteren, zonder resultaat uiteraard. Toch is het niet verwonderlijk, dat vele joden hun gedachten laten gaan naar de Nederlanden, die inmiddels tegen Spanje in opstand zijn gekomen. Prins Willem van Oranje is daarbij de joden welgezind. Een welvarende jood, Joseph Nassi, is één van zijn raadslieden en financiert misschien wel zijn krijgsoperaties. Deze Nassi schijnt de prins benaderd te hebben over vestiging van joden in Middelburg. De keuze van deze stad was niet vreemd. In de eerste plaats was Middelburg een handelsstad, die aan de vooravond van een grote bloei leek te staan, gelegen vlakbij Antwerpen, waar vele Portuaezen woonden of van plan waren geweest zich te vestigen. Na 1585 scheen bovendien de veronderstelling ge wettigd, dat Middelburg de rol van Antwerpen zou over nemen, wat handel én wat huisvesting van joden betreft. De voornaamste reden was echter wel, dat Middelburg een tolerante" magistraat had. Nog vóór de Unie van Utrecht, die alle onderdanen vrijheid van godsdienst beloofde, tot stand was gekomen, had Willem I bereikt, dat de Doops gezinden in Middelburg niet meer verplicht zouden zijn de burgereed af te leggen, terwijl ze toch nering zouden mogen doen en op eigen kosten voor vervanging mochten zorgen bij de gewapende burgerwacht. De veronderstelling, dat mennonieten en joden éénzelfde behandeling zouden ontvangen, is niet geheel ongegrond. Amsterdam heeft beide groepen altijd consequent op één lijn gesteld; huwelijken werden zelfs in één boek bijgeschreven. 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 9