subsidie van de gemeente verkregen wordt, klaart
de hemel voorgoed op.
TWEE BIBLIOTHEKEN
Bij de bibliotheek is er niet zo'n duidelijke crisis
periode aan te wijzen; steeds blijft er voldoende
belangstelling voor bestaan. Toch hebben we hier,
meer dan elders, de indruk dat er een kans ge
mist wordt. Als er nl. in 1911 plannen zijn om te
komen tot een openbare leeszaal, wordt er be
wust beraadslaagd of het niet mogelijk is een
dergelijke instelling uit de nutsbibliotheek te laten
voortkomen. Maar in 1912 komt het hoge woord
er uit: het departement is niet in staat aan de
oprichting van zo'n instituut mee te werken.
In 1929 wordt het bestaanrecht van de bibliotheek
nog eens openlijk ter discussie gesteld. De spaar
bank gaat dan nl. haar nieuwe gebouw aan de
Koosje Buskenstraat betrekken en geeft het de
partement de kans het pand in de Nieuwstraat op
wel zeer makkelijke voorwaarden voor de bibli
otheek te verwerven. En de voorzitter zegt bij
deze gelegenheid terecht, dat het accepteren van
dit aanbod meteen de uitspraak betekent dat het
voortbestaan van de Nutsbibliotheek naast de
OLB terecht is. Toch blijft er voor de onbevooroor
deelde toeschouwer iets vreemds in de situatie
van heden, waarin twee bibliotheken met gelijke
doelstelling in eikaars onmiddellijke nabijheid ge
lijksoortige werkzaamheden uitoefenen, al is dan
de OLB haar oudere zuster uiteraard boven het
hoofd gegroeid.
Ook het departement zelf maakt omstreeks de
eerste wereldoorlog een moeilijke tijd door. In
afwachting van de verduidelijking van de onder
linge verhouding komt er van de spaarbank geen
enkele financiële steun binnen, terwijl de school
veel vraagt. In 1918 spreekt de voorzitter in de
algemene vergadering van een noodtoestand. Er
is dan een nadelig saldo van 1.400,Daarna
komt de reeds genoemde gemeentesubsidie voor
de school; en de weldra binnenkomende jaarlijkse
subsidie van de spaarbank, die na de boven be
sproken regeling gemotiveerd kan worden uit de
stand van het reservefonds, kan de nood afdoende
lenigen.
Tenslotte nog iets over het leven van het depar
tement zelf. De winterbijeenkomsten schijnen de
hele 19e eeuw door trouw gehouden te zijn in de
sociëteit „La Belle Alliance". De herdenkingen van
1843, 1858 en 1868 worden met luister en fraaie
cantates gevierd. Pas begin 20e eeuw krijgen we
wat meer bijzonderheden. Er zijn steeds vier win
terbijeenkomsten, waarvoor belangstelling bestaat,
want de leden krijgen steeds gelegenheid plaats
te bespreken. Hoofdzaak zijn de lezingen, en al is
van toneeluitvoeringen nog geen sprake, wel tre
den steeds enkele artiesten op die voordrachten
verzorgen of samenspraken uit werk van Justus van
Maurik, Nic. Beets, Cremer en dergelijke auteurs.
In de dertiger jaren is Portieije een geliefde spre
ker. Na de eerste wereldoorlog komt de weg meer
vrij voor toneeluitvoeringen. In 1926 verwerpt de
ledenvergadering nog het aanbod van het hoofd
bestuur om voor 200,het gezelschap van Cor
Ruys een uitvoering te laten geven maar in 1930
komt het Hollands Toneelgezelschap met een „Ko
medievoorstelling" en in 1936 komt Ko van Dijk
„De Vreemdeling" van Coolen geven. In deze tijd
werd vermoedelijk ook de eerste nutsfilmvoorstel-
ling gegeven. Er zijn in die tijd wel plannen om
tot regelmatige toneelvoorstellingen te komen (een
plan waar o.a. de heer De Kloe zich hevig tegen
verzet!) maar pas na de tweede wereldoorlog
komt het zover. Die winteruitvoeringen zullen de
goede Zeeuwse sfeer gehad hebben: zo komt het
verhaal tot ons, dat eens een zangeres haar recital
ietwat geirriteerd staakte, omdat ze „met dat ge
toeter" niet kon zingen waarop het erelid Kalb-
fleisch waardig opstond (in zo'n situatie is een
erelid onmisbaar) en sprak: „Mevrouw, dat is de
misthoorn", een antwoord dat de Vlissingers onge
twijfeld meer bevredigd heeft dan de zangeres.
Ook was er toen al een voorganger van de tegen
woordig in Vlissingen zo geziene marionetten
opera, want een zekere heer Alt kwam hier tot
grote tevredenheid, operavoorstellingen verzorgen
door middel van lantaarnplaatjes en grammo
foonplaten.
Nieuwe scheppende activiteit heeft het Nut voor
de laatste oorlog nauwelijks meer gekend. Wel is
men nog in 1902 de pas ontstane volksbadin
richting gaan subsudiëren, blijkbaar verontrust
door de bittere klacht van die zijde „dat het pu
bliek zich afgeschrikt voelt van de minste ver
koeling in de natuur", financieel inderdaad hinder
lijk voor een badinrichting! De subsidiëring wordt
echter dra weer gestaakt.
C. A. Kalbfleisch, jarenlang sinds 1882 nutsbestuurder en
voorzitter van het Bibliotheek- en Spaarbankbestuur. Is het
enige erelid van het Nutsdepartement geweest. Later werd
wel nog de erepenning aan de heer N. Priester toegekend
46