Lezend in Boutens' dichtwerk De herdenking van Boutens' sterfdag door een tentoonstelling in de Vleeshal van Middelburgs stadhuis, deed mij Boutens' verzen nog eens ter hand nemen en wekte in mij de lust 's dichters meester schap aan een enkel gedicht te demonstreren. Niet dat ik meen na het vele dat over Boutens gezegd en geschreven is, iets naar voren te kunnen brengen dat nog niet door anderen is opgemerkt, maar ik dacht dat door het nauwkeurig lezen van een enkel gedicht de soms wat vaag en algemeen besefte schoonheid een duidelijke gestalte zou kunnen krijgen. Een van de bekendste gedichten moge als voor beeld dienen: het eerste gedicht (na de Opdracht) uit de bundel Carmina: Leeuwerik Blijft gij nooit éen blanken uchtend, Leeuwrik, zingen hier beneên, Die uw nachtlijk nest ontvluchtend Door de zilvren neevlen heen mens verstaan, zoals Boutens in een ander lied zegt: Schoonheid straalt en weent uit alle dingen. Alleen daarom schrijft de dichter over de zee, de sterren, bloemen, meeuwen. Om deze eigenschap rekenen we Boutens tot de symbolisten, tot die stroming die in Frankrijk be gon en zich over Europa uitbreidde: Verhoeren, Rimbaud, Verlaine, Rossetti, Morris, Rilke, Leopold: de werkelijkheid die door het woordwonder tot een hogere werkelijkheid wordt. Opvallend is bij al deze dichters de grote muzi kaliteit. En daarom willen we het door ons ge kozen gedicht allereerst op zijn klankwaarde be luisteren. We zouden misschien kunnen volstaan met te kon stateren, dat het een echt „zingvers" is; er klinkt een melodie uit op, o.a. door het gladde verloop van het ritme, dat op geen enkele wijze, ondanks de gladheid, een metrische herhaling wordt. Vleuglings vindt de gouden wegen Waar uw aadmen juichen wordt, Tot uw zang in vuren regen Naar de koele vore stort; Zingt gij nooit de roode smarten Van den duistren aardenacht, Wordt het bloeden onzer harten Wel gestelpt, maar nooit verklacht?.... In het ijle blauw verloren Volgt mijn oog niet meer uw vlucht, Maar uw antwoord dwaast mijn ooren Met zijn zaligend gerucht: Steeds uit vreugd of smart gerezen, Heeft de ziel uw vreugd verstaan, En tot uwe vreugd genezen, Ons gemeen geheim geraên: Alle smart omhooggedragen Meerdert vreugdes gouden schat: Slechts de vleuglen die ons schragen, Zijn van aardes tranen nat. Al dadelijk bevestigt dit gedicht de woorden van Lod. van Deyssel, die in zijn inleiding tot Boutens' eerste bundel schreef, dat Boutens niet de natuur afbeeldt met zijn gevoel, maar zijn gevoel met de natuur. Het gaat in het gedicht Leeuwerik niet om het landschap of om de vogel, maar om de men selijke vreugd en smart. De natuur doet ons de Buste van Boutens door Marian Gobius Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 14