H Zeeuws Tijdschrift
In memoriam Louis Lockefeer
NUMMER 2 18e JAARGANG 1968
Louis Lockefeer is van de aanvang af lid van de
redactie van het Zeeuws Tijdschrift geweest. Hij
behoorde tot het eerste vijfmanschap waarvan ook
Henk Pieters ons ontvallen is. Zeventien jaargangen
heeft hij mee helpen redigeren. Hij schreef er acht
tien bijdragen in.
Met hart en ziel nam hij deel aan de redactie
vergaderingen en dat tekende een van zijn mar
kantste karaktereigenschappen: hij was een man
met een hartstocht voor ontmoetingen. Het Zeeuws
Tijdschrift is zelf een exponent van het ontmoe
tingsklimaat en niet minder zijn de redactieverga
deringen dat.
Hij was de overtuiging toegedaan dat een redac
teur geregeld bijdragen dient af te staan. Hij
maakte het zich in dit opzicht niet gemakkelijk.
Vele onderwerpen bestreek hij: folklore, regionale
geschiedenis, cultuurbeoefening door amateurs,
schilderkunst, literatuurkritiek, een stukje belletrie
en de Vlaams-Zeeuwse contacten.
Het hele spectrum van zijn kunnen en inspiratie is
daarmee aan de orde gesteld. Hij balanceerde op
de rand van het denken en de daad, hij wilde
voorlichten, de mensen een richting aangeven, hij
beleerde en moraliseerde dan ook.
Voor het Zeeuwse culturele leven is hij daardoor
van grote betekenis geweest, zij het op de achter
grond. Op de voorgrond stond hij eerder als hij
een kleine kring om zich heen had, zoals zijn ama
teurtoneelspelers, beeldende kunstenaars, zijn leer
lingen hei hebben ervaren. Was hij hierin ambi
tieus, in zijn werk achter de coulissen was hij be
scheiden, zo zijn vroegtijdige kritiek op het Zeeuws
Genootschap, zijn ijveren voor het landjuweel,
voor regie en spelerscursussen, voor het instituut
voor kunstzinnige vorming, voor uitwisseling van
grenscontacten, voor samenwerking tussen Noord
en Zuid.
Ambitieus en bescheiden, meer van dergelijke con
trapunten kenmerkten zijn karakter. Uit een stuk
over Kimpe is een duidelijke verwantschap met
deze platonische schilder te bespeuren, zoals trou
wens ook uit zijn symbolisch, soms mythologiserend
taalgebruik blijkt. Maar tevens was hij een exube
rant en barok mens, vooral voor wie in kleine
kring met hem verkeerde. Wat ook opviel was zijn
tevredenheid, die overigens een prikkelende kri
tische houding niet uitsloot. Men leze zijn mening
na over het elite-toneel dat hij nochtans als een
voorbeeld voor de amateurkunst beschouwde.
In de Vlaamse beeldhouder-graficus Cantré be
wondert hij de plastische capaciteiten, waarin hij
weer affiniteiten ontdekte. Anderzijds was hij mo
raliserend: beschouwingen over de zegen die een
vloek werd treffen wij meermalen aan. Sterk op
vallend was zijn Vlaams-zijn, naast zijn mentaal
loyale Nederlanderschap. Als hij vóór 1940 het
Vlaams-avantgardistische volkstoneel bezocht be
leefde hij ook deze verwantschap en legde hij te
vens getuigenis af van zijn belangstelling voor
moderne literatuur. Tot op het laatste heeft hij die
behouden. Maar ook weer was hij wat hij van
Kimpe schreef: geduldig als een middeleeuwer,
afkerig van „geliktheid" en „gepeuter".
Eigenlijk was hij „te veel". Hij leek soms het on
verenigbare te verenigen. Zijn gemoedelijkheid,
wijsheid en warme menselijkheid doen evenwel
vermoeden dat zijn „gekunsteldheid" stoelde op
een eenvoud die weinigen siert. Wie Louis werkelijk
gekend heeft, heeft een echte vriend aan hem
verloren. Voor zijn vrouw en kinderen kunnen wij
nauwelijks bevroeden wat hij is geweest. Onze
diepe deernis gaat uit naar zijn lieve vrouw
Eugénie.
Voor de mederedacteuren kan ik oprecht zeggen
dat wij hem nooit zullen vergeten. Allen zullen
zijn afwezigheid-voor-altijd op de redactievergade
ringen steeds weer verdrietig ervaren.
V.
37