instituut gezocht, nadat we de Hildernisse's vaar wel gezegd hadden. Het is niet gevonden. Dit be staat niet meer. Over de prijzen dan nog maar gezwegen. Misschien och nee, die tijdschriften zijn er ook niet meer. Mogen we ze nog één keertje gedenken? Enkele maar. Waar dan is „de Aarde en haar Volken" uit die gouden tijd, dat de atlas nog blanco plekken had - die waren nog niet ontdekt en je kon er zo mooi over fabuleren. Waar de Fliegende Blatter, al tientallen jaren vóór de Haagse Post van dat aangename rose, met de tekeningen van Oberlander en Wil helm Busch, waar die zoete Gartenlaube met dat sentimentele plaatje van de Biedermeierfamilie in het prieeltje op de omslag? Waar is Eigen Haard gebleven en De Huisvriend, lijfbladen van Grootmoe, om de feuilletons? Waar die Uilen spiegel met zijn politieke satiriek en zijn prenten die aardig wat scherper waren dan de standaard- brave tekeningen van Johan Braakensiek, van de Groene, die je Zaterdags ging lezen voor het raam van de sigarenwinkel in de Korte Delft? Waar waarachtig, de Punch is er nóg, maar wat is die moeilijk geworden, sophisticated heet dat tegen woordig. Twee grote Franse illustraties, de Illu stration en le Monde lllustré, en twee grote Duitse, de 11lustrierte Zeitung en de Ueber Land und Meer, de eerstvermelde waren de levendige, de tweede veel saaier, vooral de Monde lllustré kon om te geeuwen wezen, alsmaar die Franse ko loniën, of er geen andere Monde bestond. Ove rigens, wie kent nog de namen Marchand en het Fashoda-incident? De Gaulle misschien, zit hij daar soms nóg over te wrokken? De twee Engelse groten waren de beste, de Graphic en de London News, niet meer uit de tijd van de spoedshalve in team-verband geproduceerde houtgravures, maar grote oorlogsprenten waren er altijd nog wel er gens vandaan en de oorlogscorrespondenten kon den toen nog tekenen. Knap werk was het wel, maar de Transvaalse oorlog was nog niet zo lang voorbij, dat zat je nog diep, de rijtjes por tretten van gesneuvelde officieren zag je nog lang met een grimmige voldoening, the late Sir Zus en Zo en the late Sir Zo en Zus, dat was dan weer opgeruimd! Terwijl je de hansworsterijen van de grote Wilhelm met de „es-ist-erreicht" snorren nog alleen maar amusant en idioot vond in 1914 sloeg dat om en werden we fervente Telegraaf- lezers de prenten van Louis Raemaekers, drie albums had je ervan overigens heeft het tot de apartheid moeten duren eer we de laatste restjes Zuid-Afrikaanse sympathieën kwijt waren. Later kwam er nog de Sketch, waarin je de deftige bedoeningen van de Engelse society mocht bij wonen, en zin Duitse collega die Woche die meer kunst had en minder Ascot och gut, die tijd van Edward en Wilhelm, zo volkomen voorbij, dat je er alleen nog maar wat vertederd om lachen kan, maar hoe felle partijgangers waren we toén! Waar is de Elsevier van Herman Robbers, degelijk ding, literair èn beeldende kunst, wie weet nog van Herman Lysen, uit de Middelburgse Span jaardstraat, die er wel in schreef? Er was ook Europa, dat enkel vertaalde dingen had, goede Russen soms, er was het oude juffrouwenletter- kunde-tijdschrift Nederland, redacteur Mr. Van Hall, die zich Fiore della Neve noemde, jawel, en die je een van je eerste pennevruchten terug stuurde met de aanmerking dat er te veel in ge vloekt werd een reactie, die me overigens in '47 nog eens van de zijde van Anthonie Donker is overkomen. Er was Groot Nederland, dat was een beste, met Frans Coenen en Louis Couperus en Cyriel Buysse heeft de Vlissinger Karei Wasch er niet aan meegedaan? Natuurlijk was er ook de Nieuwe Gids, maar die was soms erg vervelend, Kloos kon zo zeuren, dan was de Gids, vanouds door alle stormen héén toch wel een Nummer Eén gebleven, heel wat sappiger. Daar was het, dat je voor het eerst Nescio's Uitvreter las, daar was het dat Mevrouw Nyhoffs Twee meisjes en ik uit kwam. En laten we Frans Netscher niet vergeten met zijn Hollandse Revue, die alles voor je signaleerde wat er voor belangrijks en onbelangrijks in den lande geschreven werd. En wie weet nog van de prenten van Albert Hahn in de Notenkraker en hoe branderig je worden kon van die Abraham de Geweldige, van dat bloem zoet rechtschapen gezicht van De Savornin Loh- man, van dat „vrolijke Christendom" van Theo Heemskerk-met-de-kuif, met Mevrouw de Zaremba op de achtergrond? En wie herinnert zich nog die allereerste tekeningen van Leo Gestel in dat prulletje Het Humoristisch Album? Och, hier ge arriveerd moet je toch eigenlijk wel erkennen, dat er ook behoorlijk rommel bij zat al mag ook weer wel gememoreerd worden, dat het de porte feuille van Hildernisse was, waar je „de Kroniek van Tak" aantrof. Maar al-met-al was het na tuurlijk goeddeels een romantiseren van het ver leden, dat je zo vergeefs naar een aequivalent deed zoeken later. Inderdaad, die Hildernisse- portefeuille had iets. Iets éénmaligs, dat nooit weer terugkwam en ook niet terugkomen kón, maar waar de twee firmanten part noch deel aan hadden: de jongens-leeshonger, waarmee je het allemaal verslond. Wat een „hijgend hert" was je, dat zoveel toevalligs uit deze even toevallig niet al te stuntelige collectie wekelijks leesvoer in je herinnering gebéten is gebleven. Soms, als je tracht na te speuren, hoe het komt dat je bent zoals je bent, nu en hiér, dan kun je stuiten op wortelresten uit die tijd, dat je puur willekeurig rijp en groen naar je toehaalde wat je maar be reiken kon, wat er maar naar je toe wilde rollen. Dan kom je soms tot de erkenning, dat er levens- beslissende momenten geweest zijn, waarop ge decideerd is naar wijzingen, voortgekomen uit allerlei irrationeels, in je jongenstijd per geluk of per ongeluk langs de weg opgeraapt met een beetje anders getuimelde mozaïek had het alles ook heel anders gekund. Kismet. Dat je leven met hef zevende levensjaar al bepaald is, allez, dat lijkt wat vroeg, maar omstreeks je veertiende is het gebeurd, dat wel. En met nètzoveel redelijk heid, als waarmee je, na goed schudden, je lot uit de slabberjanzak vist. Even goede vrienden, Hildernisse's, en bedankt! 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 26