Zeeuwse kroniek M. P. de Bruin Nederzettingsgeografie Het is een lelijk woord: nederzettingsgeografie, waar mee zo iets bedoeld wordt als de ontwikkelingsgeschie denis van het platteland. Drs. R. Rentenaar schrijft over geschiedenis en nederzettingsgeografie in de pas verschenen aflevering van het Tijdschrift voor geschie denis, 1968, afl. 1. De Duitsers hebben aan deze tak van wetenschap bijzonder veel gedaan, maar de schrij ver vindt dat niet zo verwonderlijk, omdat zij, wel iswaar om andere dan wetenschappelijke redenen, altijd nogal met boer en bodem in de weer geweest waren". Bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het platteland moesten wij denken aan de bijdrage tot de historische geografie van de streek rondom Brugge, in de Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1967. Deze studie van M. Coornaert is niet alleen van belang voor de his torische geografie van een bepaald gebied, maar geeft tevens een aantal belangrijke gegevens over de be- woningsgeschiedenis van het uitgestrekte schorreland langs de Vlaamse kust dat in de 10e eeuw geheel in gebruik was als schapenweide. De Duinkerke II - transgressie had een uitgebreide laag slib aangebracht. Aangeslibde grond heette scor of anwerp. Naarmate de schorre zich uitbreidde en begroeid geraakte, werd ze door boeren uit de Zandstreek als schapenweide in gebruik genomen. Het schorreland werd steeds breder en de afstand tot de Zandstreek langer. Het enige middel om het vee en zijn herder tegen een verrassend hoge vloed te beschermen, was het op werpen van een vluchtheuvel". Vluchtheuvels Coornaert vermeldt dat tot voor kort in de Vlaamse polders zeer weinig terpen bekend waren. Maar, zegt hij, uit dit feit mag men niet afleiden dat onze kustvlakte niet, zoals b.v. Friesland door vluchtbergen bezet was. Naast de bekende vluchtheuvels leverde een grondig onderzoek in dit gebied nog een zestal vluchtheuvels op, die in een middeleeuws landboek hooghe wal worden genoemd. We kennen in Zeeland ook van deze vluchtheuvels en daarom is deze studie voor de ontwikkelingsgeschiedenis van onze provincie van be lang. In verband met het feit dat het dorp Klemskerke in de Blankenbergse Watering enkele jaren voor 1000 belangrijk genoeg was om een kerkje te krijgen en parochie te worden, mag volgens de schrijver ge steld worden dat de aanleg van de Evendijk in de tweede helft van de 10e eeuw tot stand is gekomen. Hij verwijst hierbij naar de studie van Gottschalk die de bouw van de Evendijk in het ambacht Oostburg op c. 1000 plaatst en op het bestaan van de plaatsen Tubindic (1025) en Isendijke (1046). Nadat een deel van de schorren was ingedijkt, deed zich het probleem voor hoe het water vanuit de Zandstreek naar de zee moest worden geleid. Het probleem van de af watering is een bijna even groot probleem als het te weerstellen tegen het buitenwater. Voor de afwatering was een opening in de dijk noodzakelijk, maar deze mocht niet onbeschermd blijven, met andere woorden er was een sluis nodig. Al in 708 wordt een sluis genoemd. Na het bedijken van de Blankenbergse watering kwamen als vanzelf de vragen over het inrichten en onderhoud van de watergangen, over het onderhoud van de zeewering, kortom over alle zaken die de gemeenschappelijke gelanden aangaan. Waterschap Om het zeewater buiten hun gronden te houden en het overtollige water naar buiten te leiden is een vorm van samenwerken nodig, en het kan niet anders zegt Coornaert, of de gelanden hebben zich vere nigd in een ambacht". Een woord met drie beteke nissen: een vereniging van vaklieden, een administra- tief-rechter I ij k gebied, en een waterschap of waes ambacht. Over het beginstadium van een waterschap weten we niets. Wanneer werd het ambt van ,,waes schoutete", laten we zeggen de dijkgraaf, ingesteld? Positiever dan Coornaert ben ik over de verplich tingen van de gelanden, wanneer hij zich afvraagt of die van de ingelanden uit werkprestaties bestonden. Hij bedoelt hiermee dat iedere gelande, al naargelang zijn grondbezit, zijn deel in de werken van het water schap toegewezen werd. Dat geloof ik zeer zeker. Wanneer we opmerken dat in Zeeland nog in de 16e eeuw met het stelsel van kaveldijken werd gewerkt ieder gelande bij de dijk wonend kreeg zijn deel in het onderhoud dan moet dit zeker in de begin periode in Vlaanderen ook zo zijn geweest. Coornaert stelt dat het daar dan niet lang heeft geduurd. ,,Het moet zeker in het begin van de 11e eeuw nodig geworden zijn een geheel van vaste reglementen op te stellen. De gelanden dienden een geldelijke bijdrage op te brengen voor de gemeenschap. De bijdrage werd vastgesteld per gemet (lat. mensura), d.i. de opper vlakte grond, die in één dag door één ploeg kan omgewerkt worden (44 aren)." De bijdrage werd ieder jaar per gemet geschoten", vandaar wanneer het een gewone bijdrage betrof de naam watergeld of watergeschot. Vroeg de zeewering hoge kosten, dan werd een dijkgeld geschoten, het dijkgeschot. Er kwam een ontvanger voor de inkomsten en uitgaven, sluis- 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 27