vormen de bibliothecaressen die iedere nutslezer kent, zoals mevrouw Priester-v. d. Sande en me juffrouw Quasfers de voortzetting van een oude en voortreffelijke traditie. De bibliotheek heeft lang in het stadhuis ge zeten. Omstreeks 1848 toeft men een tijd lang in „het gebouw der stad aan de ijzeren brug" maar omstreeks 1860 is men weer „ten raadhuize" beland; vandaar gaat men nog eens naar het kantoor van den marktmeester. In 1909 blijkt men dan in het huidige gebouw aan de Nieuwstraat te zitten. Steeds bleef het de „volksbibliotheek" die gratis uitleende en pas in 1918 waagt men het leesgeld van één cent te heffen, wat dan geen bezwaar meer blijkt. HET „GEWONE" NUTSLEVEN Voor we nu de verdere creativiteit van het nuts- bestuur volgen, willen we eerst kijken hoe het gewone nutsleven in die dagen verliep. „Gedurende de wintermaanden jaarlijks bijeenkomsten gehou den met de dames, bij welke gelegenheden door ijverige en talentvolle sprekers voordrachten en bijdragen werden geleverd, die de avonden ge voelvol en aangenaam deden slijten; vooral had den wij veel te danken aan de welsprekende leraars der hervormde en lutherse gemeenten, die mede veel hebben bijgedragen tot de bloei van het departement" zo herinnert een nutsbestuurder het zich vele jaren later. Dat die avonden plaats vonden in de zaal van de vrijmetselaarsloge, l'astre de l'orient" is voor niemand een bezwaar. Later wordt steeds vergaderd in de sociëteit „La belle Alliance", wat misschien wel hetzelfde is. Dat er uit kerkelijke kringen nog geen beden kingen opkomen tegen het Nut, is typerend voor de geestelijke sfeer uit die jaren; lang zal dat niet meer duren. In 1837 gaat het departementsbestuur op de inge slagen weg voort, en komt het tot de oprichting van een naai- en breischool, waarvan de echt genoten der nutsbestuurders de leiding krijgen en die stellig veel moet hebben bijgedragen tot de degelijkheid van het Vlissingse leven. Immers, de school blijkt een groot succes en nog in 1867 wordt van haar grote bloei gewag gemaakt. De nuts- subsidie van 25,'s jaars wordt dankbaar ge accepteerd, maar de school weet zelf ook aan inkomsten te komen door haar kunstproducten te verkopen en heeft in het jaar 1844 bijv. 204,96 verdiend. Wie durft er dan ook een verwijt uiten, dat er datzelfde jaar voor 111,80 aan thee wordt geconsumeerd? Deze toenmalige vorm van vrije expressie kan dus de club, waarop het heden daagse departement terecht zo trots is, tot inspi ratie strekken! Na 1870 schijnt de instelling te zijn verlopen. HET STANDBEELD En dan komen we tot het spectaculairste stuk, dat het Nut in Vlissingen vertoond heeft: het oprichten van het standbeeld voor De Ruyter. Reeds in 1830 was het tot het oprichten van een commissie ad hoe gekomen, maar de Belgische opstand bracht stagnatie in de werkzaamheden. In 1837 wordt de commissie dan hernieuwd. Voorzitter is D. Uytten- hoven en leden P. J. Zijnen, A. Ruysch, G. Harder, W. Story en J. R. P. Schultz. Door een keurig ver zorgd notulenboek en een stapel correspondentie kunnen we de onderneming op de voet volgen en we komen onder de indruk van de hoeveelheid werk, die door dit groepje mensen werd verzet. Het eerste doel wordt fondsen bijeen te krijgen en met dat doel worden intekenlijsten en brieven rondgestuurd. Men richt zich ook tot de koning en de prinsen. Al spoedig blijkt dat het plan inslaat en komt een bedrag van 8.000,disponibel. De staat steunt de actie die op de departementen, op de marine en in de koloniën gevoerd wordt. De zo ontvangen gelden worden onder beheer van ge deputeerde staten gesteld. Het" standbeeld in de oorspronkelijke en huidige opstelling Uit het gemeente-archief Vlissingen 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 5