voor de kerk gekregen. Ze bevinden zich in een
machtspositie en dus wordt een bevredigende op
lossing gevonden. De kosten van de officiële
maaltijd vallen niet mee en er moet een prijs zijn
voor het afschieten van de koningsvogel door het
gilde van St. Sebastiaan. De gemeente zal volks
feesten organiseren: mastklimmen, palingtrekken
en boegspriet lopen. De stad wordt geïllumineerd.
Op het laatst stelt de koning zijn bezoek een week
uit, wat consternatie geeft.
Dan komt de grote dag, 25 augustus 1841, en
alles verloopt zonder een feiltje. Hoe roerend is
het niet als de feestredenaar schildert hoe de
held van Quatre Bras hier hulde komt brengen
aan de held van Chattam, hoe deskundig trekt
Zijne Majesteit de vlaggen niet weg, die het beeld
bedekken. Hoe stoer klinkt het matrozenkoor niet
uit veertig kelen, die daarna ongetwijfeld gespoeld
zullen zijn. Maar als de koning vertrokken is, nadat
hij eerst nog het pronkstuk van de schilderijen
tentoonstelling „voorstellende het doodelijk ver
moorden van den admirael De Ruyter" gekocht
heeft voor maar liefst 1.500,gaat de commissie
toch wel opgelucht naar de volksfeesten kijken.
Er blijft nu echter, na zoveel activiteit, een leegte
en daarom vat de commissie het plan op tot het
uitgeven van een gedenkboek over de feestelijk
heden. Eerst is de belangstelling niet groot, maar
daar is wat aan te doen en tenslotte blijkt zelfs
een tweede druk nodig. Er blijft dan een batig
saldo van 1.616,99 en dit wordt gebruikt voor
een fonds tof onderhoud van het beeld. Waar
schijnlijk wordt pas in 1894, als het beeld naar de
boulevard wordt verplaatst, het onderhoud aan
de gemeente overgedaan. Die overplaatsing laat
meteen zien hoe de geest des fijds is veranderd.
Voor de VIissingers van 1841 was het geen pro
bleem: De Ruyter was voor alles Vlissinger en
moest dus zijn blik naar de stad en speciaal naar
de Jacobstoren wenden. Nu liet men hem toch
liever over de zee staren! Ook in 1894 werd er weer
een grote plechtigheid van gemaakt: regentes
Emma vergezeld van de jonge Wilhelmina waren
erbij aanwezig, en de voorzitter van het Nut hield
in die kwaliteit (hij was nl. ook nog burgemeester)
een redevoering.
Inderdaad een glorierik stukje nutsgeschiedenis.
Geen wonder dat in 1843 het 25-jarig bestaan van
het departement met een machtig feest gevierd
werd. Zijnen was de feestredenaar, er was een
zangkoor van leerlingen die vanwege het depar
tement onderwijs genoten of genoten hadden. Het
begon al 's middags, duurde tot diep in de nacht
en het moet beantwoord hebben „aan de behoef
ten van het tot ongedwongen vrolijkheid en reine
vreugde gestemde gemoed", als men de Vlissingse
krant mag geloven.
Helaas komen er nu wolken aan de zo heldere
hemel. In 1848 wordt er geklaagd dat „de ortho
doxe leeraars zich hebben teruggetrokken van
eene maatschappij die zich ten doel stelt ver
lichting, beschaving en veredeling te brengen
onder den minontwikkelden mensch". De oorzaak
daarvan hoeft niet genoemd „want van een on-
bevoordeeld onderzoek.en het vrij laten werken
zijner reden zonder dogmatischen dwang hebben de
priesters een afkeeromdat het gemakkelijker
is te heerschen over domme bijgeloovige geest
drijvers en dweepers dan over verlichten en be
schaafden." Aldus de voorzitter van het departe
ment in 1848. De positie van de bejaarde stichter
wordt nu moeilijker en juist in het jaar 1852, als er
een openlijk conflict bestaat tussen departement
en de hervormde gemeente, wordt van Ds. Zijnen
in de ledenlijst aangetekend dat hij bedankt heeft
als lid.
Na zoveel successen van het departement mag hier
ook een klein fiasco niet verzwegen worden. In
1848 wordt een commissie ingesteld „ter bevor
dering van de zedelijkheid onder de dienstboden."
Tot onze spijt merken we verder van activiteit van
deze commissie bitter weinig. Zij het ons tot troost
dat dit een pluim op de mufs der Vlissingse ge
dienstigen betekent.
In 1850 overleed te Vlissingen mejuffrouw S. L.
Clijver. Zij maakte hef Vlissingse departement tot
haar universeel erfgenaam en zo kreeg dit, onder
niet hinderlijke of bezwarende voorwaarden, de
halve rente van een kapitaal van 17.000,
plus de huursom van enkele niet zeer aanzienlijke
huisjes. De positie van het nutsdepartement werd
hier belangrijk door versterkt. Het zal niet los
van deze prachtige donatie staan, dat we in de
vijftiger jaren getuige zijn van de stichting van
een serie nieuwe nutsinstellingen. De belangrijkste
daarvan is de bewaarschool en de totstandko
ming ervan gaat met iets meer gedruis gepaard,
dan we tot dusver gewend waren.
BEWAARSCHOOL
In 1851 wordt een commissie ingesteld die de op
richting van een bewaarschool moet voorbereiden.
Ze vat haar taak serieus op, gaat in Medemblik
en Middelburg scholen bezichtigen, maakt een
exploitatierekening, onderzoekt het aantal kinderen
dat van de school gebruik zal maken en treft zelfs
voorlopige overeenkomsten met bewaarschool
onderwijzeressen. De gemeente heeft medewerking
toegezegd.
Dan barst opeens een bom: in oktober 1852 biedt
de commissie plotseling haar ontslag aan, omdat
de hervormde gemeente ook met spoed bezig is
zo'n school op te richten en men nu geen levens
kansen voor de eigen inrichting ziet. De commissie
blijkt bijzonder gegriefd door de dubbelzinnige
houding die het stadsbestuur heeft aangenomen
en nog meer, „omdat de voorgenomen oprichting
uitgaat van eene zijde waarvan onze maatschappij
de grootste tegenstand en de grievendste mis
kenning ondervond en dewijl zij voorziet dat, zoo
geheel indruischende tegen de geest onzer Maat
schappij op deze wijze een gezindheidsschool zal
ontstaan, iets hetwelk zij meent dat niets dan
heilloze vruchten zal opleveren".
Snel komen nu tegenkrachten in actie. Een week
later blijkt dat de commissie niet is afgetreden,
maar in tegendeel de opdracht heeft ontvangen
binnen de kortst mogelijke termijn een bewaar
school tot stand te brengen. De vrijmetselaarsloge
l'Astre de l'Orient zorgt dat een vrij geschikt lokaal
43