circa 1,5 m a 2 m NAP. In oostelijke richting
daalt het niveau tot circa 4 a 5 m NAP.
Later ontstond voor de kust een schoorwal, die
het er achter gelegen gebied tegen de zee be
schermde. Daardoor werd opnieuw veengroei mo
gelijk. Dit veen staat bekend als Oppervlakteveen
of Hollandveen. De dikte van dit pakket wisselt
sterk en varieert van enkele centimeters op plaatsen
waar het veen tegen het dekzand uitwigt of door
darinkdelven is weggegraven tot circa 1,5 m. De
bovenkant van deze laag ligt veelal op circa 2 m
—NAP.
Tot enige eeuwen vóór het begin van onze jaar
telling vormde het Oppervlakteveen in wat nu het
zuidwestelijk zeekleigebied heet, een uitgestrekt
veenlandschap, doorsneden van enige rivierarmen.
Hieraan kwam een einde, toen de zee op ver
schillende plaatsen in het veengebied inbrak, er
langzamerhand steeds dieper in doordrong en het
ten slotte opdeelde in een aantal grotere en klei
nere veeneilanden.
Het materiaal, dat zich sedertdien in dat gebied
heeft afgezet, wordt tot de Jonge zeeklei of af
zettingen van Duinkerke gerekend.
DE BODEMKUNDIGE LANDSCHAPPEN
We onderscheiden in het onderzochte gebied naar
het materiaal dat aan de oppervlakte ligt een
dekzandlandschap en het landschap van de Jonge
zeeklei.
Het dekzandlandschap
Het dekzandlandschap in het zuidelijk deel van
Zeeuwsch-Vlaanderen vertoont een typisch reliëf
met min of meer evenwijdige ruggen die 1 a 2 m
hoger dan de omgeving liggen. Duidelijk komt dit
golvend karakter naar voren in het gebied Zuid-
dorpe-Clinge, waar materiaal vanuit zee tegen het
dekzand is afgezet en de ruggen als niet afge
dekte stroken boven het overslibde gebied uit
steken.
Het dekzand is veelal leemarm (minder dan 10%
deeltjes kleiner dan 50 mu) en behoort qua korrel
grootte tot de klasse met zeer fijn zand').
kaveld en overwegend voor akkerbouw in gebruik
geweest.
Het Oud- en Middelland
De vorming van het Oudland kan men zich als
volgt voorstellen. Bij de overstroming van het Op
pervlakteveen vormden zich sterk vertakte kreken
systemen, waarvan de grotere kreken zich diep
inschuurden en in hun bedding het veen geheel
opruimden (fig. 7a). Ten dele volgden zij hierbij
het krekenpatroon in de oude zeekleiafzettingen,
dat eeuwenlang onder het veendek had gelegen.
Behalve erosie vond ook aanvoer van materiaal
met het vloedwater plaats. In de kreken was de
stroomsnelheid zo groot dat hier slechts zandig
materiaal werd afgezet. De langs de oevers ge
vormde oeverwallen bevatten wat meer slib, maar
het fijnste slib kon eerst tot bezinking komen op
het niet aangetaste veen dat verder van de kreken
verwijderd lag. Later maakte vermindering van de
stroomsnelheid bij verlanding ook in de kreken
afzetting van slibrijker materiaal, soms zware klei,
mogelijk. Reeds tijdens de verlanding, maar in
versterkte mate na bedijking en kunstmatige ont
watering begon de inklinking van het veen de
hoogteverschillen te accentueren. De verlande kre
ken, die geen veen bevatten, waren met hun oever-
wallen slechts in geringe mate aan zetting onder
hevig, terwijl het ertussen gelegen klei-op-veenge-
bied steeds lager kwam te liggen. De dichtgeslibde
kreken omsluiten daardoor thans als kreekruggen
de lager gelegen klei-op-veengronden. De hoogte
verschillen met deze klei-op-veen- of poelgronden
zijn nog versterkt, doordat het onder het kleidek
A
0-, poelgrond Omrond
2-|
3H
Hef landschap van de jonge zeeklei
Zowel landschappelijk als bodemkundig kunnen we
in dit landschap twee karakteristieke gebieden
onderscheiden. Dit zijn enerzijds het Oudland en
Middelland en anderzijds het Nieuwland. Het Oud
en Middelland zijn vóór circa 1000 na Chr. ge
vormd. Zij liggen aan het oppervlak in de oudste
bedijkingen van Walcheren, Schouwen-Duiveland,
Tholen, Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen.
De landschappelijke verschillen zijn na de herver
kaveling deels vervaagd door sterke vermindering
van het graslandareaal, vervanging van de on
regelmatige blokverkaveling door een rationelere
landinrichting, verbetering van de waterbeheersing
en nivellering van de hoogteverschillen. Het Nieuw
land is van het begin af aan doelmatiger ver
schorgrond
op Oud-of kreek
n Middellandi schorgrond ibedding i schorgrond plaatgrond sc£°j
j—y~~ grond 9r°n
2 J
50 100 150 n
zware klei
oude zeeklei
I I klei
Gemiddelde korrelgrootte per gewichtseenheid: 105-150 mu
(1 mu 0,001 mm)
Fig. 7. Schematische doorsnede van Oud- en Middelland (A)
en van Nieuwland (B)
122