In 1802 wordt Robert Henri Cateau 2e luitenant, en het volgend jaar, vóór men in Vlissingen met de bouw van Napoléon's invasievloot aanvangt, ver trekt hij met 's lands „Phoenix" naar de Molukken. In 1806, een jaar nadat de slag bij Trafalgar de Franse invasieplannen beëindigt, maken de nu oppermachtige Engelsen zich geleidelijk meester van de Indische archipel. Het Nederlandse smal deel van Hartsinck doet weinig meer dan vermol men en wordt in 1806 en 1807 respectievelijk op de reden van Batavia en Grisee vernietigd. Het schip „Phoenix" komt tot een logisch einde wanneer hel door de Engelsen verbrand wordt. Daarna gestationeerd te Makassar, commandeert R. H. Cateau van Rosevelt het schip „Goelet", als le luitenant nu, en hij wordt vervolgens, als zijn dienststaat opsomt, „in 1809 met een Americaansch schip gerepatrieerd en, door de Engelsen genomen, te St. Helena opgebracht: in 1810 over Noord- Amerika gerepatrieerd...." Deze omslachtige en wisselvallige thuisreis op zichzelf reeds illustreert de toestand der marine. Vlissingen vindt hij terug als grotendeels geschon den en verbrand: De raketten van een Engelse invasie-vloot verwoestten de stad in 1809 en zijn vader leed grote verliezen. Totdat betere tijden aanbreken, en hij op 5 juli 1814 bij besluit van Zijne Koninklijke Hoogheid no. 1 herbevorderd wordt tot le luitenant, is hij vanaf 1811 nonactief. Twee jaar later echter, op de 19e april van 1813 precies, als witte vlaggen waaien en saluutschoten van de Franse linieschepen en van het fort Bath klinken, wordt de eerste luitenant Cateau van Rosevelt er door de commandant van de Neder landse schepen op de Schelde, kapitein ter zee Musquetier, naar het fort10) opuit gezonden „om naar de reden van deze manifestatie te vragen". Toen bleek, dat het garnizoen zich voor koning Lodewijk en tegen Napoléon verklaard had, losten de Hollandse schepen vreugdeschoten. Het linieschip „Nassau" van 74 stukken, in 1807 door Lair te Antwerpen gebouwd als „Charle magne" verliet Vlissingen op 31 maart van 1816, gecommandeerd door kapitein Sloterdyk,2), met Robert Henri Cateau van Rosevelt aan boord als le luitenant. Het schip bracht civiele ambtenaren en troepen naar hun post in Oost-lndië. Onder deze ambtenaren bevond zich ritmeester Adriaan David Cornets de Groot, afkomstig uit Groningen, die aangesteld was tot resident van Grisee. Hij, zijn echtgenote Louise Hora Siccama en hun acht kinderen, hadden te Vlissingen overwin terd ,3). Vanaf begin november 1815 tot aan de afvaardatum verbleven zij daar, waarschijnlijk van wege uitstel der oorspronkelijke datum van vertrek. Een eskader, aangevoerd door schout-bij-nacht Buyskes, met aan boord de commissarissen en de Gouverneur-Generaal van Nederlands-lndië, was vanuit Vlissingen de 29e oktober 1815 reeds ver trokken. De schepen van dat eskader kregen een uitmuntend onthaal in het aan Engeland afgestane Kaapstad, en werden „door het Engelsch Gouverne ment met veel heuschheid ontvangen." Hun aan komst te Batavia veroorzaakte „eene onbeschrijfe lijke vreugde bij de Hollanders aldaar." De overname van gezag in Indië verliep echter langzaam, „daar de krijgsmagt, met het eskader overgebragt, nog aanmerkelijke versterkingen be hoefde om zich van alle bezittingen op Java en de Moluksche eilanden volkomen te verzekeren."14) Dit zou spoedig een juiste beraming blijken. De oudste dochter van resident Cornets de Groot, Johanna („Jeanne"), geboren te Groningen in 1793, ontmoette aan boord van de „Nassau" haar toe komstige echtgenoot in luitenant Van Rosevelt, die zij weldra, zij het ook na een hachelijke uitreis, huwen zou. Hun schip raakte bij de kust van Calais al vast. „Het stootte sterk en angst en schrik waren alge meen", schreef Jeanne's broer, Johan Pieter later; „Met behulp van Engelse loodsen en het invallend hoog getij geraakte het schip tegen 12 uur op den middag weder vlot. Elk werd voorzien van gereed geld, in gordels om het ligchaam bevestigd voor het geval van totale schipbreuk." ,5) Zr. Ms. „Nassau" bereikte desondanks Rio de Janeiro in begin juli, en kwam de 4e september te Batavia aan. Het bijvoegsel der Bataviasche Cou rant van 1 februari 1817 reeds vermeldt: „Ge trouwd: Robert Henri Cateau van Rosevelt en Jonkvrouwe Jeanne Cornets de Groot. Batavia den 28 January 1817." Zij trouwden twee dagen eerder te Weltevreden. Jeanne's broer Johan Pieter geeft in zijn Aantekeningen dit verslag: „Den 26 Januarij 1817 huwde mijn zuster met Robert Henry Cateau van Rosevelt. Ter gelegenheid van dat huwelijk werd door den heer Muntinghe een feest aange legd, waarop braaf gedanst werd. De jonggehuw den vertrokken den 5 Februarij 1817 naar Ambon. Den 10 Januarij 1818 overleed zuster Jeanne op Ambon, na de 3 tevoren verlost te zijn van eenen dooden zoon."16) Vooral in de tropen stierf men jong destijds. Zijn zwager geeft ook in dezelfde Aantekeningen de reden voor R. H. Cateau van Rosevelt's ontslag name 17) uit de zeedienst: „De Heer van der Capellen was op Java altijd hoogst welwillend voor onze familie [en zorgde voor] de plaat sing in civiele dienst van mijn zwager Van Rose velt." 18) Laatstgenoemde was aangesteld tot waar nemend magistraat en fiscaal op Ambon, mogelijk omdat hij eerder in de Molukken geweest was. De eilanden Ambon, Haruku, Nusa Laut en Sapa- rua waren juist in 1817, nadat de Engelsen zich teruggetrokken hadden, in een staat van algemene opstand. Deze was veroorzaakt door een vacuüm, met andere woorden, de afwezigheid van een uit voerende macht buiten die der plaatselijke opper hoofden tijdens de langdurige machtsoverdracht der koloniën. Voor de Hollanders was de toestand kritisch om dat de opstandelingen het initiatief, de overhand, en vaak een grote mate van enthousiasme be zaten. Op het noordelijke schiereiland van Ambon bijvoorbeeld, Hitu geheten, stond de opstand onder de leiding van een 80-jarige man, Ulupaha („tot een opstandelingengeslacht behorende!")20) die, „niet meer te voet kunnende gaan, de rebellen bezielde, gezeten op een draagstoel, waarmede hij zich in het hevigst van het vuur liet voeren van de 135

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 23