(^D Q cS C '^ss-r cT^»- Cs^^-c^y p:*1»,„ o^- gsCZj^ l^Lj &L-^<3 <iJcy&-.c~j££*—é!W/Zls' z^yCób j"<^>. i Zc y-er-<^j~ zT-rV-^wi, «"-^S ^Z *r ^V yh.c^s-^ï'?) u>j^-.^y^ir)<L-^cy/^ fidLxL- 1' /Zyy^t—Aj 0, Passage uit de brief van Cateau van Rosevelt (1824) eene plaats naar de andere om bevelen te geven en zijn volk aan te moedigen."21) De situatie op Ambon werd dan ook dermate be nard, dat de burgerij daar werd opgeroepen en tot een gewapende macht van 800 man werd ge maakt. Hierover werd de gewezen luitenant Van Rosevelt aangesteld, „met last een plan van orga nisatie te ontwerpen." 22) Slechts 300 man konden echter van geweren worden voorzien, zodat de rest maar bewapend werd met lansen. Of deze strijdmacht ooit streed, is niet bekend. In 1817 nog, na de onderdrukking der opstand, had R. H. Cateau van Rosevelt zifting in de Am- bonse Raad van Justitie, „waarvoor zoovele aan den opstand schuldigen zich moesten verantwoor den." 23) De straffen waren vaak wreed: oud onderofficier Thomas Matulesia en zijn medeleiders werden twee weken voor Kerstmis ter dood ver oordeeld en op het plein voor kasteel Victoria op gehangen. Toen hij de ladder beklom, zei Matu lesia tegen de aanwezige officieren „Slamat ting- gal, Tuan Tuanl," („Leeft wel, mijne heren!"). Het is niet bekend of de oude opstandeling Ulupaha ooit gevangen en berecht werd. De jonge Jeanne Cornets de Groot is in het kraambed op Amboina overleden en daar begra ven. Haar kind stierf 4 januari 1818, zijzelf twee weken later. 24) Bij Gouverneurs Besluit van 15 januari 1819 no. 39 werd Robert Henri Cateau van Rosevelt benoemd tot lid van de Raad van Justitie te Surabaja. Hij hertrouwde aldaar 29 oktober 1820 met Marie Justine Frédérique Levinia van Teylingen, geboren te Tegal 26 maart 1803. Zij was de dochter van Theodorus van Teylingen, resident van Tegal, en Elisabeth Cornelia Schröter. Dit echtpaar had liefst 7 zoons en 6 dochters. De Heer W. Wijnaendts van Resandt, die zelf jarenlang in Indonesië verbleef en deze inlichtingen daar verzamelde, merkt op: „Van deze 13 kinderen overleden er in de kust plaatsen tussen 18091824, reeds 9 en bovendien 5 der schoonkinderen in genoemd tijdvak; een be wijs, dat Java's kustgebied in die tijd geen gezond verblijf was." 25) Ook de dood van zijn tweede vrouw en kinderen kondigt de Bataviasche Courant, ditmaal gelei delijk, aan: Op de 20e juli 1821 verloste Marie Justine van Rosevelt-van Teylingen ontijdig van twee dochters, waarvan één in leven. Dan sterft het enigst overgebleven kind, achttien dagen oud. De 25e augustus van dat jaar vermeldt de krant: „Heden trof mij de droevigste slag, mijne tederge- liefde echtgenoote, vrouwe Marie Justine Frédé rique Levinia van Teijlingen, werd mij door de dood ontrukt; zij stierf in den jeugdigen leeftijd van achttien jaren, drie maanden en achttien dagen, en na eene gelukkige verbindtenis van negen maanden; eene zware ziekte maakte een einde aan haar voor mij zoo dierbaar leven. Zij die hare beminne lijke hoedanigheden gekend hebben, zullen ligt beseffen hoe groot dit verlies voor mij is. R. H. Cateau van Rosevelt. Sourabaya, den 14 Augustus 1821." Door de formele aankondiging héén klinkt de wanhoop, vooral in het pijnlijk juiste optellen en aftrekken der dagen van leven en dood. Robert Henri zelf zou ook te Surabaja, op de 21e juni 1826, komen te overlijden, nauwelijks 42 jaar oud. Het Algemeen Rijksarchief bewaart een brief van hem, geschreven twee jaar vóór zijn dood, en gericht aan Mr. van de Graaff, Raad van Nederlands-lndië. 2é) Deze brief vraagt Van de Graaff's voorspraak tot het verkrijgen van het residentschap van Banjuwangi, een post welke blijkbaar vrij zou komen. Men is geneigd, misschien teveel te lezen in die enige brief die van hem bestaat, maar het is ongetwijfeld het schrijven van een man, die hoe dramatisch het ook klinken mag, de dood veronachtzaamt en die eenzaamheid ver kiest boven het leven in Surabaja. Cateau van Rosevelt achtte zichzelf in zijn schrijven, boven anderen geschikt voor de Oost-Javaanse post,"... aangezien de ongezondheid en eenzaamheid van Banjouwangi velen afschrikten, voor al gehuwden Ambtenaren huiverig deed zijn om dat oord als de plaats van hun verblijf te moeten beschouwen." Er was nog een reden waarom hij naar Banju wangi wilde, en dat was ontsnappen uit de fitterige wereld van ambtenaren in het kleine, hete Surabaja: „Indien het gelukken mogt," gaat hij verder, „om daar toe in aanmerking te mogen komen dan zoude zulks een dubbel heilzaam doel bereiken ik zoude mijn geluk zien daargesteld en den wensch van den President Pauw ware bereikt die mij als een voor de rust van Sourabaija schadelijk wezen bij Zijne Excellentie heeft gelieven afteschil deren, de vervulling van die beide verlangens, 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 25