worden herontdekt, zoals zijn eigen collectie on langs? Wel zijn er gelukkig een aantal, voor die tijd zeldzaam, door hem zelf gemaakte foto's van Blackfoot-lndianen bewaard gebleven. Meinard Sprenger kende zelfs de taal van de Zwartvoeten en hij moet ongetwijfeld later waarde volle gegevens uitgewisseld hebben met de zes jaar jongere dr. Uhlenbeck, de man, die als taal kundige een synthese vindt tussen het Baskisch en Noord-Amerikaanse talen. (Hij schrijft in 1913 over de vormen van he' Blackfoot). Sprenger schreef goed, maakte later geestige rijm verslagen met tekeningen over zijn tochten naar het midden-oosten. Ook zijn latere brieven munten uit in originaliteit en scherp waarnemingsvermogen. Het is daarom bijna ondenkbaar, dat een man als hij geen dagboek heeft gehouden of in de 20 jaar van zijn verblijf in het gebied van de Blackfeet niets zou hebben opgetekend. De Blackfoot-lndianen rondom Het leven op de Domburg-ranch was niet onge vaarlijk. Daar waren de zwarte beren in de winter en vooral ook de wolven. Dan waren er buffels. Ook die werden geschoten. Sprenger droeg nog jaren daarna op Walcheren in de winter zijn buf- feljas, die nu onderdeel is van de „collectie-Spren- ger" in Leiden. Ook niet ongevaarlijk waren de „trappers", de blanke pelsjagers, vaak zeer woeste kerels, die ook bij de Indianen zeer ongezien waren. Ge vaarlijk, omdat het een ongeschreven wet was, dat de ranger zijn cabin open moest laten, wanneer hij weg was. Dat laatste kon soms dagen zijn, indien ze vee gingen verkopen in Calgary. Als ze dan thuis kwamen, vonden ze soms een woeste, gebaarde halve gek in hun bed liggen, een of andere trapper, die de intrek in de blokhut had genomen. Je moest dan voorzichtig zijn, want die kerels waren gewapend. Aan de andere kant maak te zo'n trapper je verdacht bij de Indianen. Meest al vertrok de man dan na een paar dagen weer, waarna je altijd wel iets van je bezit miste. De Blackfoot-lndianen waren in de 17e-18e eeuw de machtigste stammen en de belangrijkste bevol kingsgroep van het noordwesten. In de 18e eeuw waren er ongeveer 15.000 verspreid over een ge bied dat het hele Yellowstone Park omvatte en reikte van 51° N.B., in Canada tot 46° N.B., een gebied, een paar maal zo groot als Nederland. Tegenwoordig zijn ze teruggebracht tot 4 reser vaten met 7.000 bewoners. Zij bezitten nog onge veer 5% van hun vroegere jachtgebied. Van oudsher stonden ze bekend als een vrede lievende stam, zonaanbidders, met een grote kennis van planten voor ziekten. Dit bleef zo tot de blan ken kwamen en in 1730 de Blackfoot-lndianen hun eerste wapenen en munitie kregen. Via de Span jaarden kwamen de eerste paarden. Hun gebieden gingen gevaar lopen en uit zelfbehoud gingen ze zich op oorlogvoeren toeleggen. Spoedig waren ze met de Crow-lndianen de beste en gevaarlijkste ruiters. Dan komen de rum en de mazelen met de blanke trappers mee en maaien velen van hen weg. Toch blijft hun tegenstand tot 1850 tegenover de Costuum Zwartvoet-vrouw Collectie Sprenger Foto Heijink Amerikanen onverminderd. Zij behouden hun eigen cultuur. Verzamelingen uit die tijd getuigen van materiële rijkdom. Het moet een machtig gezicht geweest zijn: de witte, kleurig versierde wigwams tegen de roodpaarse achtergrond der Rocky Moun tains, met de grote, fors gebouwde zwartvoetlei- ders, in geelwit leer, met kralen, en verentooi in rood-wit-blauw, zoals George Catlin in 1830 hen nog tekende. De rijkversierde kleding is dan nog van echte huiden en bont. Vanaf 1855, als de Ame rikanen de spoorweg gaan bouwen en het land van de Blackfeet steeds kleiner wordt, zet de demo ralisatie in. Voor whisky en geweren worden waan zinnige prijzen aan huiden gekregen door de blanke trappers. De buffels sterven uit, omdat blan ken hen bij duizenden vanuit de nieuwe trein neer knallen. In 1870 volgt een Indiaanse massamoord, en 1885, het jaar waarin Sprenger zijn Domburg- ranch bouwt, staat te boek als de datum waarop nog 2000 Blackfeet over zijn, zonder land, in reser vaten op hun eigen vroeger bezit, die meer en meer overgaan op blanke kleding. Het is nu uit déze periode, van 1850-1885, dat de Sprenger- collectie dateert, uit de tijd van hun ondergang, en dat is duidelijk te zien ook. Een enkele „legging", beenkap, is nog van huid, andere zijn van goed gemaakt, import door de blanken. Daarom is de Sprenger-collectie sociologisch zo interessant. Het weerspiegelt de tragiek van een volk, dat fier en vrij was, maar door een blanke vijand werd be drogen en vervormd. Misschien was er daarom wel wederzijdse sympathie tussen de Blackfeet, die zich zelfs door hem lieten fotograferen, en de farmer Sprenger. Hij had zelf leed, onbegrepen heid en eenzaamheid meegemaakt. Hij was zelf helderschouwend en een vredelievend mens. Iets van zichzelf zal hij in het lot van de Blackfeet hebben teruggevonden. 166

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 18