Zeeuws Tijdschrift
Dijkdoorbraken en bodemgesteldheid
in Zeeland
NUMMER 5
18e JAARGANG
19 6 8
I. Ovaa en Ir. P. van der Sluijs, Stichting voor Bodemkartering, Wageningen
M. H. Wilderom, Ing., Rijkswaterstaat, Studiedienst Viissingen
In het vorige artikel is een overzicht gegeven van de ligging der wielen in Zeeland. Bovendien is
het landschap waarin zij voorkomen, beschreven. Onderscheiden werden een dekzandlandschap en het
landschap van de jonge zeeklei. Dit laatste werd verder onderverdeeld in Oudland, Middelland en Nieuw-
land. De bodemeenheden in die landschappen (zie de tabellen 2a t/m 2d) verschillen onderling in opbouw
en samenstelling. In dit tweede en laatste deel van het artikel zal worden nagegaan in hoeverre de ver
schillen in bodemgesteldheid samenhangen met de plaatsen waar de dijken zijn doorgebroken.
RELATIE TUSSEN
DIJKDOORBRAKEN EN BODEMGESTELDHEID
Verzamelde gegevens
De tabellen 2a t/m 2d geven gebiedsgewijze de
frequentie van de per bodemeenheid gesignaleerde
dijkdoorbraken. Bij Schouwen-Duiveland en Tholen
is deze frequentie berekend door de lengte te be
palen van het aan elke bodemeenheid grenzende
dijkgedeelte, dat eens zeewerend is geweest en
vervolgens het aantal wielen te herleiden op 100
km dijkiengte van elke eenheid. Voor Zuid-Beve
land en Zeeuwsch-Vlaanderen is uitgegaan van het
aantal wielen per 100 km2 van de onderscheiden
bodemeenheden.
Tabel 2a. Dijkdoorbraakfrequentie op Schouwen-Duiveland per
100 km dijkiengte
Landschap
Bodemeenheid
Dijkiengte
in km
Aantal wielen
Aantal wielen
per 100 km dijk
iengte op een
bepaalde
bodemeenheid
Oud- en Mid
kreekruggrond
9
5
56
delland
overgangsgrond
38
4
11
poelgrond
14
0
0
Nieuwland
schorgrond
54
2
4
plaatgrond
32
11
34
kreekbeddinggrond
5
8
160
149