Planologie en
economie in het
nienwe Zeeland
DRS. M. C. VERBURG
Zeeland 1968: 300.000 inwoners, Zeeland anno 2000: 600.000 of 750.000? De tweede nota
over de ruimtelijke ordening, een regeringsstuk, bepaalt de gedachten op 750.000. Het
provinciaal bestuur heeft in een structuurschets aangegeven welk een ambitieuze taak
stelling 600.000 reeds is. Men kan gevoeglijk het corresponderende zeehaven-areaal
stellen op achtereenvolgens 8.000 en 12.000 ha. In de verkenning van het zeehaven
overlegorgaan voor zuidwest-Nederland is zelfs met het Reimerswaalplan erbij bij
na 15.000 ha ontworpen en met het Saaftinge-project om volkenrechtelijke redenen
naar een voetnoot verwezen bijna 21.000 ha. In totaal zou het bevolkingscijfer dan
wel eens kunnen oplopen tot bijna één miljoen.
Er is niet onderzocht of de provincie dit ruimtelijk
kan verwerken. Met deze projecten zou een groot
deel van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen en Midden-
Zeeland gemoeid zijn, beide vrij smalle stroken
land. Daarbij komen ongekende stadsontwikke
lingen en nieuwe omvangrijke waterstaatkundige
werken: het kanaal bij Waarde, het Saaftinge-
Baalhoekkanaal en misschien wel een nieuw ka
naal van Ossenisse naar het zuiden met loodrecht
daarop aftakkingen naar Antwerpen en Gent. Dit
zijn alle drie zeekanalen, de laatste twee van meer
dan 100.000 tons-capaciteit. Op de waterspiegel
gemeten is zo'n kanaal 300 a 350 meter breed.
Is er niet een punt waarvan geen terugkeer meer
mogelijk is? Met welke maat moeten deze plannen
worden gemeten? Zeker met een planologische
maat, in de ruime zin van stedebouw en land-
schapsontwerp. De concepties van velerlei aard
die ons bestormen dienen aan een eigen „schoon
heidsnorm" te worden getoetst. Maar ook de ander-
soortelijke elementen moeten vanuit de eigen disci
pline worden doorschouwd.
Het economische ontwikkelingsproces kan niet aan
zichzelf worden overgelaten. Het voordeel van de
overwegend economisch getinte „Verkenningen" is
dat deze waarheid voor het eerst duidelijk aan het
licht is getreden. Wat Rotterdam doet in zijn
economische bezetenheid behoeft Zeeland niet tot
in details na te bootsen. De Engelse econoom
Mishan heeft het probleem van de kosten van de
economische groei gesteld. Wie met een puur
economisch systeem het welzijnssysteem in de ver
drukking of zelfs in de vernieling wil brengen is
eer beklagens- dan benijdenswaard.
Toch ook wordt het economisch denken gering
schat. Wie een auto heeft aangeschaft verliest zijn
interesse in een verder groeiende autoproduktie;
integendeel zijn ruimte op de weg kan alleen maar
inkrimpen. Trouwens ook het bij jongeren zo po
pulaire verschijnsel brommer is buiten een expan
sieve volkshuishouding ondenkbaar, evenals de
mode van Carnaby Street, de platenspeler en de
tienerbladen. De farmaceutische industrie kan
's mensen lot nog aanmerkelijk dragelijker maken.
Op het comfort wordt vrijblijvend gesmaald, maar
wie nog eens knollen in kousen zou moeten stop
pen, zou wel anders piepen. Is de oude dag voor
iedereen al zo zonder economische zorgen? Va
kantieverlenging is een terecht algemeen aan
vaard doel. De popularisering van het universitair
onderwijs staat nog slechts aan het begin. Dat
lucht-, water- en bodemverontreiniging alleen be
streden kunnen worden uit de groei van de in
dustrie die haar veroorzaakt is een paradoxale
waarheid. In ieder geval betreft dit alles zaken
die wij letterlijk zullen moeten verdienen!
198