25 JAAR P P.D. ZEELAND
Het welvaartsstreven bevordert en bedreigt het
welzijn dus tegelijkertijd. De waarheid en de syn
these liggen ergens in het midden.
Op Zeeland toegepast wordt van de planologie
een conceptie gevraagd, die dit welvaartsstreven
én inbouwt én inperkt. De econoom die zich op
het standpunt van de welzijnseconomie stelt zal die
inperking daarom gaarne aanvaarden, omdat deze
een offer inhoudt dat er dubbel en dwars aan
psychisch inkomen uitkomt.
In hoeveelheden is deze opvatting nog niet uit te
drukken. Planologen en economen zouden zich
hiermee uitdrukkelijker moeten bezighouden. Wel
staat vast dat 15.000 ha, met Saaftinge 21.000 ha,
een zeer pretentieuze taakstelling is. Op grond
van de planologische esthetica is een bescheidener
opzet aan te bevelen. Het verrichten van creatief-
experimentele onderzoekingen gericht op land
schapsmodellen verdient alle nadruk.
Ook de econoom kan zijn bijdrage leveren. Als
het aanbod van vestigingsplaatsen wordt beperkt
dient er te worden nagedacht over de selectie
criteria, die vraag en aanbod in evenwicht moeten
brengen.
Voorop sta de noodzaak van het scheppen van
een agglomeratie, met elementen aan beide zijden
van de Westerschelde. Een agglomeratie heeft een
stedelijk en een bedrijfseconomisch aspect. De
steden dienen over een complex van voorzieningen
op hoog niveau te beschikken ten behoeve van het
leefklimaat. Hierbij hebben de econoom en de
socioloog nog een uitgestrekt veld van onderzoek
voor zich, dat tot nu toe te incidenteel ontgonnen
wordt. Bedrijfseconomisch betekent een agglome
ratie de beschikbaarheid over een zodanig ge
articuleerde bedrijfsstructuur, dat wederzijdse ver
werking van produkten, onderhoudsdiensten, toe
levering en uitbesteding optimaal in elkaar grijpen.
Gegeven een agglomeratie is er een sterke zelf-
inductie van vestigingen te verwachten. Belangrijke
elementen hiervoor zijn overslagaccommodaties,
een kernenergie-centrale, pijpleidingen en raffina
derijen. Waar ligt de grens van de expansie? Men
heeft dan immers de ontwikkeling niet meer in de
hand.
Nationaal-economische selectie is primordiaal. Per
bedrijfstak en bedrijfsgroep moet centraal worden
uitgemaakt welke bedrijven wel en welke niet in de
economische structuur passen. Enige jaren geleden
heeft Nederland enkele auto-assemblagebedrijven
laten passeren, omdat de toenmalige overspannen
werkgelegenheid een aanspraak op laag geschool
de arbeid niet wenselijk maakte. De economische
structuur zou hierdoor, bij aanwezigheid van veel
aantrekkelijker alternatieven, in een ongewenste
richting worden gestuurd. Momenteel ligt de situa
tie anders. Er zijn gebieden met grote werkloosheid
die dergelijke vestigingen zeer goed zouden kun
nen gebruiken. Voor de overbelaste zeehaven
gebieden gaat dit niet op. Regionale selectie dus!
Er rijzen meer vragen: hoeveel raffinaderijen, alu-
miniumsmelterijen, hoogovens bijvoorbeeld passen
in de Nederlandse economie? Hierbij moet men
wel bedenken dat uitwijking naar België via de
communautair-communicerende vaten E.E.G.
de economische structuur van ons land evenzeer
beïnvloedt.
De nationale selectie moet ook actief worden op
gevat. De acquisitie in het buitenland die door de
minister van economische zaken doelbewust wordt
aangepakt, kan gericht worden op het opvullen
van leemten in onze volkshuishouding. Een gediffe
rentieerd subsidiestelsel, door de minister al inci
denteel toegepast, zou de acquisitiekracht kunnen
versterken. De goedkope aardgaspot is hiervoor
een doeltreffend instrument.
Dan de regionale selectie! Het bedrijfsleven selec
teert zelf op doelmatige wijze. Hoechst en Dow
kwamen naar Zeeland, Péchiney heeft één voor
keur in Nederland, Vlissingen-Oost. Bij elke ge
gadigde blijkt hef aantal vestigingsalternatieven
telkens zeer beperkt te zijn. Shell zal zich in Moer
dijk vestigen. Er is één voorbehoud. De tendens
om, zonder doorzichtige en openbare calculaties,
zeer kostbare werken aan te leggen, zou tot kunst-
199