25 JAAR P.P.D. ZEELAND
zelf onverlet. Wat gebeurt er echter, wanneer ook
de werkelijkheid als variabel gegeven wordt inge
voerd, onderhevig aan menselijk en tijdelijk norm
besef? Dan rijst de vraag of door bestudering van
het model-op-schaal, een drastische ingreep op de
bestaande werkelijkheid niet gewenst of noodza
kelijk is. Het bevestigende antwoord op deze vraag
is onder anderen in de delta-werken gegeven. Dan
moet echter ook de vraag gesteld worden of men
overal en altijd ongestraft de werkelijkheid op een
andere schaal kan transformeren. Jonathan Swift
heeft afdoende bewezen dat dit niet kan: Gulliver
werd reus bij de lilliputters en dwerg bij de reuzen.
Hij hoorde er niet thuis!
Hier zijn we aangeland op het kritieke punt, na
melijk de mens als absolute maatstaf (vgl. Duits
Matëstab) voor schaal. Van oudsher was die mens
letterlijk de maatstaf. Zij mat zijn gebouwen met
duimen, voeten en ellen en hij tekende zijn land
kaarten op schalen, die in uren gaans waren uit
gedrukt. Bovendien ontbraken hem de technische
hulpmiddelen om zijn gerei, zijn schepen, zijn ge
bouwen en zijn dorpen en steden op te bouwen
uit eenheden die te groot waren om met man
kracht te hanteren. Daaruit ontstonden de forma
ten van de bakstenen en de afmetingen van raam-
en deurkozijnen; deze eis bepaalde ook de opti
mum grootte van de schepen en die bepaalden
op hun beurt weer de afmetingen van de grachten
en de kanalen. Zo groeide er een directe overzich
telijke relatie, waarin alles aan elkaar meetbaar
was.
De dorpen ontstonden kijk het hele Zeeuwse
land maar door op geschikte plekken, die on
geveer 5 km (d.i. een uur gaans) uit elkaar liggen.
Dat gaf de mogelijkheid om uit de dorpen het
werk op het land in ten hoogste een half uur
lopen te bereiken. Voor de centra van beurs en
nering worden de afstanden groter, maar liggen
uit en thuis binnen dagbereik. Hierdoor bleef alles
binnen de eigen maat van de mens, physiek grijp
baar en dus ook overzichtelijk en gemakkelijk te
begrijpen. Als men zich dus afvraagt hoe het komt,
dat tot diep in de 19e eeuw er eigenlijk zij het
met wat ups en downs in zaken van vormgeving
en decoratie en de planologie, de stedebouw
en de architectuur nooit iets misgegaan is, dan
moet het eenvoudige antwoord zijn dat men niet
over de middelen beschikte om het verkeerd te
doen, omdat men op physieke gronden niet bij
machte was om te knoeien met de schaal.
Nu ligt dat allemaal anders en er ontstaan mach
tige kunstwerken, schepen, mammouthdokken, to
renflats en tweebaans-zesstrooks autowegen van
onmenselijke afmetingen. Dat wordt voor de mens
alemaal wat moeilijker te bevatten; hij komt er
een beetje naast te staan en intuitief groeit zijn
verzet tegen een schaal, waarin hij zichzelf niet
meer herkent. Dan groeit de heimwee naar het
vertrouwde, het weekendhuis met het eigen tuintje,
vissen in een roeiboot en het succes van de doe-
het-zelf-bouwpakketten. Maar een weg terug is er
niet. Men kan de eisen die de huidige samenleving
naar kwantiteit en kwaliteit stelt, met hoeveel kunst
grepen dan ook, niet terugdringen in verouderde
afmetingen. Daarom zal men de schaalvergroting
hebben te aanvaarden. Maar dan is het ook de
eeste taak van de planologen, de stedebouwkundi
gen en de architecten, om, werken in die nieuwe
schaal, het essentiële te behouden, dat is de mens
in zijn wezen te laten. Dat betekent in de eerste
plaats maat te houden. Slechts dan ontkomen we
aan het venijn in het bovenstaande aphorisme van
Lec., want met de duimstok kunnen we manipule
ren, met de mens niet. Daarom zullen we, nu de
kwantitatieve woningnood over enkele jaren ver
leden tijd zal zijn, vooral aandacht moeten geven
aan de kwaliteit. Niet alleen met betrekking tot
gehorigheid, privacy en deugdelijkheid, maar voor
al aandacht moeten schenken aan vormen waarin
de mens van post-industriële structuur wil leven.
Dat vraagt allereerst research door psychologen en
sociologen, die de architecten kunnen zeggen hoe
de mens van morgen zal leven en werken. Dat
stelt de planologen voor de taak om de ruimtelijke
mogelijkheden daartoe optimaal te benutten en de
221