Techniek en ruimtelijke ordening IR. H. A. M. C. DIBBITS Men kan in het algemeen zeggen, dat de mensheid er altijd op uit is geweest om zijn bestaan zo in te richten dat met een minimum aan inspanning een maximum aan comfort wordt bereikt. De primitieve volkeren, die wèl over ruimte, maar niet over technisch kunnen van enige betekenis beschikten, volgden bij al hun handelingen ten opzichte van de natuur de weg van de minste weerstand. Zij woonden bij voorkeur in streken met een goed klimaat en een van nature rijke vege tatie geschikt voor consumptie; liefst nog gecombineerd met goede jachtgronden en visrijke wateren. Zij legden hun verbindingslijnen door de jungle bij voorkeur langs de paden die de dieren daarin hadden gevormd en zij door waadden de rivieren op ondiepe plaatsen. Wanneer de omstandigheden in eigen om geving onvoldoende levenskansen boden, dan trokken zij er op uit om anderen te beroven of wel van hun gronden te ver jagen. De techniek richtte zich voor een groot deel op de oorlogvoering. In de 20ste eeuw is de situatie, in het bijzonder in West-Europa, een geheel andere: de ruimte waar binnen men moet opereren is klein, ten opzichte van de bevolking die daarbinnen moet leven, doch de techniek is tot een ongekende hoogte ontwik keld. Die technische ontwikkeling neemt beangstigende vormen aan en zij ontlokte aan de filosoof Ramano Guardini de woorden: „De technisch-economisch-politieke machine heeft het leven in zijn greep. De levende mens raakt op de achtergrond, het apparaat domineert." En hij laat erop volgen: „De mens moet trachten de waanzin te overwinnen, dat het proces van uitvinden, voortbrengen en or ganiseren steeds maar doorgaat, zonder dat hij zich afvraagt wat er terecht komt van degenen die in zulk een dynamische maatschappij moeten leven." Tegen de achtergrond van die uitspraak zou ik willen stellen dat het de taak van de planologie is om met behulp van de techniek een leefbaar milieu te scheppen, waar wonen, werken en ontspannen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Professor F. Ph. A. Tellegen heeft het eens zo uitgedrukt: „Van wortelen, zich ontwikkelen, groeien, bloeien en zich uitzaaien de terminologie van het leven is geen sprake. De nieuwe wereld wordt ont worpen, wordt berekend en geconstrueerd; zij wordt door de mens tot aanschijn geroepen, ge creëerd, op basis van wetenschappelijk onderzoek en toekomstprognose." De techniek speelt bij dat proces een onvervang bare rol; het is vooral de verkeerstechniek die daar bij op de voorgrond treedt. De verkeerstechniek stelt ons in staat een infra structuur te ontwerpen, die aan de hoogste eisen voldoet. Die verkeersmogelijkheden hebben ook tot gevolg, dat de componenten van ons maatschappelijk pa troon, n.l. wonen, werken, recreëren, zich steeds verder van elkaar verwijderen, ieder gesitueerd op een plaats die voor dit specifieke doel optimaal schijnt. Er ontstaat „een uiteengelegde wereld" (het woord is van prof. Wemelsfelder), samengebonden door vervoer en verkeer. Nederland neemt, als overgangsgebied tussen een industrieel sterk ontwikkeld achterland en de zee, een bijzondere plaats in. Het is wederom de tech niek die door de ontwikkeling van krachtige zand zuigers en baggermolens het mogelijk heeft ge maakt dat havens en scheepvaartwegen konden worden uitgevoerd en onderhouden ten dienste van dat internationale verkeer. Uiteraard wordt de pla- 228

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 48