ik met name de IJsselmeer-polders, hebben Neder
land een nieuw hart gegeven, dat ver uitgaat bo
ven zijn betekenis als landbouw-gebied. Nieuwe
steden, nieuwe industrieën en nieuwe verbindingen
ontstaan op een peil 4 meter beneden de zee
spiegel; een spaarbekken van enkele duizenden
hectaren brengt een belangrijke verlichting van ons
zoetwaterprobleem.
Dat het bedrijven van landaanwinning en het be
heersen van de waterhuishouding in Nederland
zich betrekkelijk inspanningsloos voltrekt, is voor
de buitenlandse technici en planologen vaak aan
leiding om hier advies te vragen. Dikwijls gaat men
weer teleurgesteld naar huis, omdat men niet heeft
beseft dat het proces van landaanwinning en dijks-
bouw hier te lande een proces is dat reeds bijna
2.000 jaar aan de gang is in een milieu dat slechts
heel langzaam verslechtert (bodemdaling), zodat
de mens de situatie nog net de baas kan blijven.
Wij zouden die buitenlanders met een variant van
Napoleons gezegde tegen zijn bij de Egyptische
piramiden gelegerde soldaten, moeten voorhou
den: „Hier liggen 2.000 jaar van landaanwinning
aan uw voeten!" Het zou een waarschuwing voor
de planologen kunnen inhouden, dat de techniek
wel machtig, maar niet almachtig is en dat ruim
telijke ordening steeds moet worden gezien in het
historisch kader en binnen de financiële mogelijk
heden.
Een oud, door mensenhanden gevormd landschap
kan van een bijzondere charme zijn, een omgeving
waarin het prettig is te leven. Het is echter in de
meeste gevallen onvermijdelijk, dat vroeg of laat
tot herstructurering van dat landschap moet wor
den overgegaan en dan is het wederom de pla
noloog die met behulp van de techniek die arbeid
zal gaan ondernemen. Ik wil in dit verband nog
eens de aandacht vestigen op een artikel van de
hand van ir. G. Krabbe getiteld: „Spelen met
grond", gepubliceerd in een boekwerk in novem
ber 1967 uitgegeven door de n.v. Grontmij te De
Bilt (Utrecht), „Wonen en bos, illusie of perspec
tief". Wat mij vooral heeft getroffen in dit artikel
is, dat Krabbe „integraal" met de grond gaat
spelen. Hij combineert zandwinning voor steden
bouw en wegen met aanleg van recreatie-parken
en waterpartijen voor de watersport; hij toont ons
aan hoe met moderne technische middelen, binnen
verantwoorde financiële schema's planologie kan
worden bedreven, mits van de aanvang af „een
brede maatschappelijke verantwoording en een
aanpak in ruimer planologisch verband" met de
daarbij behorende bestuurlijke begeleiding het uit
gangspunt zijn.
Dat dergelijke dingen nu mogelijk zijn, zijn plus
punten voor de techniek, die ons op andere ge
bieden, ik heb het hierboven al een paar maal
vermeld, maatschappelijk in een dwangpositie
heeft gemanoeuvreerd, waar wij ons niet zo ge
makkelijk uit zullen kunnen bevrijden.
Tenslotte wil ik mij in het kader van het onderwerp
Techniek en Ruimtelijke Ordening nog een ogen
blik bezighouden met de Zeeuwse situatie.
Op onze provincie is in extremis van toepassing
dat dit landschap, vooral door de (waterbouwkun
dige) techniek, zich kon ontwikkelen en in stand
houden. Het Deltaplan gaf aan die ontwikkeling
een krachtige versnelling. Het provinciaal bestuur
van Zeeland heeft begrepen, dat het technische
plan, waarvan de vorm werd bepaald door het
waterloopkundig gegeven met slechts een gering
aantal graden van vrijheid, moest worden ge
volgd door een planologische conceptie. Het pro
vinciaal bestuur heeft óók begrepen, dat de pla
noloog zich zorgvuldig moest bewegen binnen de
grenzen van hetgeen waterbouwkundig nog als
aanvaardbaar is te beschouwen. Het komt mij voor
dat het provinciaal bestuur er in is geslaagd een
schema „Studieobjecten" te doen ontwerpen dat
een fraai evenwicht te zien geeft tussen het pla
nologisch wenselijke en het waterbouwkundig mo
gelijke, ook gezien binnen het raam van een eco
nomisch verantwoorde opzet.
230