25 JAAR P.P.D. ZEELAND
Het treft eens te meer dat derden zich meenden
te moeten bezighouden met de Zeeuwse situatie,
zonder de uitgangspunten die ik in de voorgaande
alinea heb geschetst in het oog te houden.
Ik doel hier met name op de initiatieven van het
Landbouwschap dat meende een plan tot afsluiting
van de Westerschelde te moeten lanceren. Het lijkt
mij uit een bestuurlijk oogpunt onjuist, dat een
semi-officieel lichaam met plannen komt die tech
nisch niet goed doordacht zijn, maar anderzijds bij
het publiek verwachtingen wekken, die nimmer
gehonoreerd zullen kunnen worden. En vooral
vind ik het bedenkelijk dat men de volksvertegen
woordiging daarmede lastig valt. Een dergelijke
gang van zaken schept onrust en leidt tot veel
nutteloos geschrijf en gekrakeel. Wanneer het
Landbouwschap zich van te voren had vergewist
van de technische mogelijkheden, dan zou het tot
de conclusie zijn gekomen dat een afsluiting van
de Westerschelde, gelet op de omvang van de
zeevaart op Antwerpen, een technische onmogelijk
heid is, omdat het in stand houden van de scheep
vaartgeul tussen het sluizencomplex en de Noord
zee een financieel-technische onmogelijkheid is, te
meer als men daarbij de eis stelt dat een grotere
diepte dan nu van nature aanwezig is, zou moeten
worden gevormd en onderhouden. Daar komt nog
bij dat het sluizencomplex zulk een omvang zou
moeten verkrijgen, dat uit dien hoofde het plan
weinig aantrekkelijk is. Maar tenslotte, en dat doet
de deur dicht, zou het landbouwschap mede er
varen hebben, dat de verzilting van de Schelde
in het bijzonder achter in de Schelde zou ver
ergeren, als gevolg van enerzijds de grote hoe
veelheden zout water die bij het schutten op de
afgesloten Schelde zouden worden gebracht en
anderzijds het ontbreken van een eb- en vloed
beweging die nu, in de bestaande toestand, ten
minste nog enkele uren per etmaal een minder
zout milieu veroorzaken. Bovendien moet in aan
merking worden genomen, dat de rivierafvoer van
het stroomgebied van de Schelde ten enen male
onvoldoende is om met succes eventuele moderne
wijzen van zoutbestrijding bij het schutsluizencom-
plex toe te passen. De bewering van de technisch
adviseur van het Landbouwschap in een betoog
gehouden te Antwerpen voor de European Shipping
Press Association op 1 december 1967, „dat de
afgesloten Westerschelde minder zal verzilten en
België met minder moeite en kosten zal kunnen
voldoen aan zijn verplichtingen tot het leveren van
zoet water ter voorkoming van verzilting van het
Schelde-Rijnkanaal", is dan ook van iedere grond
ontbloot.
Dit voorbeeld toont nog weer eens aan dat samen
werking tussen technicus en planoloog in een vroeg
stadium gewenst isde planoloog mag nimmer
achter zijn tekentafel gaan zitten met het idee, dat
de techniek almachtig is!
Zeeland beschikt nög over een tweede causse cé-
lébre; de getijcentrale in de Oosterschelde. Dat is
ook een zaak die telkens weer opduikt onder het
motto dat technisch alles mogelijk is, maar waar
men vergeet de economische en waterbouwkundige
consequenties mede in de beschouwing te betrek
ken.
Het is in een democratisch land funest voor een ge
zonde planologische ontwikkeling (die tenslotte
mede moet worden gedragen door de publieke
opinie) dat aan onrijpe projecten, die al bij voor
baat tot abandonnering gedoemd zijn zoveel pu
bliciteit wordt gegeven.
Het onderwerp Techniek en Ruimtelijke Ordening
is in het voorgaande uiteraard niet uitputtend be
handeld, te minder omdat het bij de overige mede
werkers aan dit nummer zeker ook aan de orde
zal komen. Ik meende mij daarom te moeten be
perken tot het binnen een algemeen kader plaatsen
van dit voor Zeeland zo uitermate belangrijke on
derwerp. Een gezonde ontwikkeling van Zeeland
zal voor een groot deel afhangen van een beleid,
dat bereid is een ruimtelijke ordening te aanvaar
den, die ook inderdaad door de techniek op eco
nomisch verantwoorde wijze kan worden waar
gemaakt.
231