Woonstraat met een duidelijke sociale func tie op de 5e verdieping van een studentenflat te Amsterdam. Straks normaal ver schijnsel in onze wo ningbouw? arch.: H. Hertzberger, Amsterdam. verhouding tussen hoog- en laagbouw geeft al sinds jaren aanleiding tot scherpe discussies. De toepassing van hoogbouw geeft in de woonwijk natuurlijk ruimtebesparing, maar deze winst wordt oninteressant als wij haar zien tegen de achter grond van de ruimtebehoefte van de stedelijke ne derzetting als geheel, waarbij omvangrijke in dustrieterreinen en grote gebouwencomplexen een rol spelen. Een deskundige als prof. De Vries Reilingh zegt zelfs, dat wij ons juist in ons dichtbevolkte land niet te veel hoge woongebouwen kunnen veroorloven. Men zal, zegt hij, snel van deze hoogbouw moeten afstappen, omdat deze bij de bewoners het ver langen naar een tweede woning begint op te roe pen. Zo zal de hoogbouw een niet te honoreren ruimtebehoefte ontketenen. Alleen dun bevolkte landen als Finland en Zweden kunnen zich de ruimteweelde van hoogbouw veroorloven. Toch zullen we moeilijk goede woonwijken kunnen maken met uitsluitend eengezinshuizen. De opper vlakte van een woonwijk wordt namelijk beperkt door de afstanden tot het wijkcentrum. De keuze vrijheid van de consument, het assortiment van alle daagse artikelen dat hij wenst en het goed rende ren van het wijkwinkelapparaat dat daarvoor nodig is vereisen echter een minimum aantal inwoners (dat bij 12.000 ligt). Het blijkt echter heel goed mogelijk wijken te bouwen met voldoende inwoners die toch niet te uitgestrekt worden en wel door toepassing van hoogbouw uitsluitend voor die ca tegorieën van de bevolking waarvoor deze woon vorm geschikt is. Een te grote voorkeur voor meergezinshuizen bij veel gemeentebesturen vloeit voort uit het feit dat het projecteren van etagewoningen en hoge woon gebouwen het middel bij uitstek is om de exploi- tatieopzet van een woonwijk kloppend te krijgen. In veel gevallen is het schijnbaar alleen mogelijk om redelijke bouwgrondprijzen te verkrijgen door toepassing van een veel te hoog percentage meer gezinshuizen! De vraag rijst daarbij of de etage woningen niet een naar verhouding te groot deel van de kosten van bouwrijp maken krijgen toe bedeeld. Talrijke deskundigen zijn van oordeel dat dit het geval is. Dit zou gedeeltelijk het gevolg zijn van het feit dat trappenhuizen, galerijen en de verlichting daarvan alsmede een gedeelte van de leidingen bij etagewoningen rechtstreeks doorbe rekend worden in de huur- of koopprijs, terwijl de vergelijkbare trottoirs, straatverlichting en riolering bij eengezinshuizen in de grondprijs verdisconteerd zijn. Het gaat hier om een stukje infrastructuur buiten de eigenlijke woning. De bewoner van de etagebouw betaalt er in ieder geval aan mee dat anderen in een huis met een tuin kunnen wonen. Een eerlijker kostenverdeling zou wellicht gemak kelijker leiden tot een beter op maatschappelijke behoefte afgestemde verhouding tussen een- en meergezinshuizen. Het is onjuist hoogbouw categorisch af te wijzen, maar er is alle reden om intensief te zoeken naar mogelijkheden om de wooncondities in flatgebou wen te verbeteren. Dat kan bijvoorbeeld met ruime 237

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 57