25 JAAR P.P.D. ZEELAND Keren wij terug naar het Zeeland van direct na de bevrijding met zijn inundaties, kapot gebom bardeerde zeedijken, platgeschoten of gebombar deerde steden en dorpen en verwoeste landschap pen. Het is duidelijk dat de planologie van die dagen geheel in het teken moest staan van het herstel en herbouw. Daarbij stonden twee dingen voorop: de herbouw zou, zo mogelijk, een efficiënter, doelmatiger en een mooier resultaat te zien moeten geven dan de oude situatie; en in de tweede plaats moest geijverd worden voor het behoud, het conserveren, van waardevolle zaken. De planologie, of beter de planologische dienst had hierbij eigenlijk nog geen duidelijk vastge stelde plaats. Het was nog steeds het zoeken en tasten en vooral het doen wat je hand te doen vond dat bepalend was voor de werkzaamheden van de dienst. Het was vooral ook het steeds meer veld winnende begrip, dat die herstel- en herbouwwerkzaamheden ook planologische werkzaamheden waren en deze werkzaamheden in ieder geval in een ruim plano logisch kader moesten passen, dat er toe bijdroeg dat de P.P.D. zich een eigen plaats kon verwerven in het overleg dat bij al deze zaken noodzakelijk was. Uiteraard was er ook de eigen werkzaamheid van de dienst zoals omschreven in hoofdstuk II van de „Wet houdende voorlopige regeling inzake het Nationale Plan en de Streekplannen" die de oor logswetgeving had vervangen. Dit was volgens artikel 8, le lid: het voorbereiden van streekplannen door de provinciale planolo gische dienst. Een tweede taak van de P.P.D. vloeide voort uit het goedkeuringsbeleid van gedeputeerde staten ten aanzien van de gemeentelijke bestemmings plannen (toen nog uitbreidingsplannen geheten). Het lag voor de hand dat gedeputeerde staten voor de beoordeling van deze gemeentelijke plannen gebruik zou gaan maken van het eigen technische apparaat waarvan de instelling bij wet was ge schied. Het aantal adviseurs van gedeputeerde staten op dit terrein werd daarmee weer met één vermeer derd. De rijksinspecteur voor de volkshuisvesting en de provinciale waterstaat werden al gehoord en soms de rijkswaterstaat en uiteraard de betrokken af deling van de provinciale griffie. Het was een voor de hand liggende gedachte om deze adviesinstanties te verenigen in een commis sie: de provinciale commissie ter beoordeling van de gemeentelijke uitbreidingsplannen, waarvan een lid van gedeputeerde staten voorzitter werd en het secretariaat aan de directeur van de P.P.D. werd opgedragen. Onder de nieuwe naam van „Sub-commissie voor de gemeentelijke bestemmingsplannen" functioneert deze nog steeds op dezelfde wijze. Het woord sub commissie slaat daarbij op de volgens de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening van 1 augustus 1965 ingestelde moeder-commissie, de provinciale pla nologische commissie. Met de drukte van die uitbreidingsplannencommis- sie viel het aanvankelijk nogal mee. Weinig ge meenten hadden al een uitbreidingsplan en slechts schoorvoetend begon men aan deze betrekkelijke nieuwigheid. Nog heel wat lintbebouwingen da teren uit die tijd van onplanmatig bouwen. Op dit terrein lag een duidelijk stimulerende en adviserende taak voor de uitbreidingsplannencom- missie en de P.P.D. Ook het bouwen van niet-agrarische bebouwing in het landelijk gebied en het bouwen in de duinen en andere natuurgebieden diende te worden voor komen. Zo vanzelfsprekend als dit nu klinkt, zo moeilijk verteerbaar was dat voor de meeste men sen nog in die eerste na-oorlogse tijd. Bij een officiële gelegenheid werd mij eens het predikaat „voortvarend" toegekend. Ik verkeer nu nog steeds in twijfel of ik dat als een compliment of als een wat gecamoufleerd verwijt heb moeten opvatten. 185

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 5