Planologie en democratie A. F. LEEMANS Ons democratische bestel lijkt in een slop geraakt. De ongekende woeligheid in ons politieke leven in de laatste jaren, het af wijzen vooral door jongeren van de oude politieke partijen, zo niet van het partij stelsel, dat vele geestverhittende en hart verwarmende debatten in talloze groepen over de onmogelijkheid voor de individu in de huidige situatie de koers van onze gemeenschappen, grote en kleine, territo riale en functionele, te beïnvloeden; dit al les getuigt van een onbevredigdheid die diep heeft wortel geschoten. Ondanks de hoge welvaart lijken steeds meer mensen zich steeds sterker gefrustreerd te voelen. De welvaart, zo zegt men, heeft ons welzijn overspoelt. De vraag naar inspraak het woord is tegen woordig „in" in de openbare beleidsvorming, maar ook in beleidsvorming in tal van andere or ganisaties, heeft een kritisch punt bereikt. Naast alle zegeningen van het welvaarfsbeleid die stellig door de critici vaak onvoldoende worden herkend en erkend, maar soms ook, in het bijzonder door jongeren, bewust worden verworpen ziet men tal van dingen gebeuren, levensomstandig heden door overheids- en particulier beleid ge schapen worden, die een gevoel van groot on behagen kweken. De burgers vragen zich af of de huidige richting van onze ontwikkeling wel ge wenst is, een ontwikkeling die in de toekomst wel licht katastrofaal zal zijn voor ons levensklimaat. Vele jongeren en hun reacties kan men niet zonder meer naast zich neerleggen, hoe extreem en ondoordacht men ze ook moge vinden gaan zelfs vele stappen verder en verwerpen een aantal grondslagen van ons bestaan, die tot nu toe min of meer vanzelfsprekend als gemeengoed werden aanvaard. Bij al dit onbehagen schiet de roep om inspraak, meer en doeltreffender inspraak, door de burger, fel omhoog Het is een hartekreet voortgekomen uit een gevoel van machteloosheid, een machte loosheid over de steeds sterkere beperkingen die aan onze ruimte, onze vrijheid worden opgelegd; het is speciaal de roep naar vrijheid, hef zich niet door de maatschappij en het gezag (van welke aard ook) willen laten opdringen van levenspatro nen en beperkingen, die vele jongeren tot verzet beweegt. Het is dus niet te verwonderen dat vooral de inspraak, of eerder het gebrek aan inspraak, in de ruimtelijke ordening in het geding is, en de ge moederen verhit. Dit temeer omdat ruimtelijke orde ning de term is wonderlijk goed gekozen gemakkelijk verstaan kan worden als meer dan een louter fysieke aangelegenheid; onze geestelijke ruimte is er ten nauwste bij betrokken. Is het dan niet van hef grootste belang dat vooral op het gebied van de ruimtelijke ordening, die een neer slag zou moeten zijn van hef totale overheids beleid, wijde mogelijkheden van inspraak aan de burgers worden geboden? Formeel gezien kan men zich afvragen of de klacht over gebrek aan inspraakmogelijkheden voor burgers wel zo gegrond is. Uiteindelijk zijn zij het die de vertegenwoordigende lichamen, en indirect de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten hebben gekozen; bij de ver kiezingen kunnen zij hun ontevredenheid over het gevolgde beleid tot uitdrukking brengen. Maar klaarblijkelijk faalt het stelsel van partijpolitieke verkiezing en vertegenwoordigende lichamen thans in bepaalde opzichten ernstig als instrumenten voor bundeling en uitdrukking van de wensen en belangen 2) der bevolking. Daarnaast staat de burgerij andere democratische instrumenten ten dienste. Zij kan zich met adressen tot de bestuurslichamen wenden en deze zonodig door leden van raad, staten of kamer laten onder steunen. Voorts kunnen burgers en burger-organi saties bezwaren indienen tegen gemeentelijke be stemmingsplannen. Maar klaarblijkelijk oogsten ook deze instrumenten bij verre na niet het gewenste resultaat. Waarin vindt dan dit gevoel van machteloosheid van de burger zijn oorsprong? De belangrijkste reden is misschien wel de com plexiteit van de ruimtelijke ordening. Ruimtelijke ordening geeft immers uitdrukking aan het econo mische, sociale en culturele beleid; of behoort dit althans te doen! In de ordening van de ruimte 240

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 60