omdat het grootste kader, waarin dat beleid tot nu toe tot ontplooiing is gekomen het natio nale niet meer evenredig is aan de afmetingen die de ruimtelijke problemen hebben aangenomen. De grote vestigingsdriehoek die wij aanduidden, zal in zijn totaliteit moeten worden onderkend en als een eenheid van ruimtelijke ordening tot het voorwerp van een vast beleid moeten worden gemaakt. Doeleinden van dat beleid zouden onder meer moeten zijn: 1. een duidelijke begrenzing en een duidelijke geleiding van de gebieden van geconcentreerde vestiging, met een goede, hiërarchisch onder scheiden taakverdeling tussen de kernen of tus sen nieuwe „stedelijke" eenheden; 2. het vrijhouden van de landelijke en halflande- lijke gebieden tussen de gebieden van gecon centreerde vestiging, zo dat landbouw, ontspan ning en behoud van natuurruimten daar goede kansen krijgen of behouden; 3. ruimte voor een goed functionerend stelsel van verkeersbanen van allerlei aard, daaronder be grepen transportleidingen voor gas, elektriciteit, olie enz., goed afgestemd op de gehele ruimte lijke ontwikkeling. Deze doeleinden stellende, ben ik mij er van be wust dat zij in zeer algemene termen omschreven zijn en overigens voor een deel geen hoger gezag hebben dan dat van een elementaire redelijkheid en van een zekere empirische verificatie in kleinere gebiedseenheden. Een voortdurende kritische toet sing, herziening en aanvulling van deze en soort gelijke uitgangspunten zal het werk van de ruimte lijke ordening in het groot moeten begeleiden, ten einde dit werk op vastere grondslagen te brengen. Maar hoe ver staan wij met die ruimtelijke orde ning in het groot? Hebben wij op dit gebied de eerste stap over de landsgrenzen al gezet? Het is voorlopig bij bescheiden pogingen gebleven, hoewel bijvoorbeeld in Nederland al in 1946 een artikel verscheen waarin de lijn van de ontwikke ling van de nationale naar de internationale plan ning werd doorgetrokken Sedert 1952 hebben wij een Benelux-commissie voor ruimtelijke ordening, die zich aanvankelijk beperkt heeft tot studiewerk met betrekking tot de terminologie, de wettelijke regelingen en het onder zoek, maar die later o.m. een rapport over het Benelux-Middengebied heeft doen verschijnen. In hun elfde jaarlijkse verslag aan de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad hebben de rege ringen van de vier samenwerkende landen nu te kennen gegeven dat de vraagstukken van ruimte lijke ordening tot dusver in het Benelux-overleg onvoldoende aandacht hebben gehad en dat het in hun bedoeling ligt op korte termijn het overleg over dit vraagstuk te intensiveren. Sedert juni 1967 is er ook een Duits-Nederlandse commissie voor ruimtelijke ordening, waarin de plandiensten en interdepartementale plancommis sies van Nederland, de Bondsrepubliek en de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Nieder- sachsen vertegenwoordigd zijn. De commissie is voornemens zich te richten op de vraagstukken van de verstedelijking in het zuidelijk deel en op de vraagstukken van de bevordering van de ont wikkeling in het noordelijk deel van hef gemeen schappelijk gebied. De Westduitse regering heeft in haar Raumord- nungsbericht over 1966 aangekondigd, dat zij soort gelijke contacten zoekt met België en Frankrijk. Maar ook deze tweezijdige contacten, hoe nuttig ze ook zijn, zijn toch van een andere dimensie dan de grote processen waaraan wij internationaal leiding moeten geven. Een Europees orgaan dat de ruimtelijke planning en een daarop gegrond beleid ter hand neemt, is er nog niet. Baanbrekend voorbereidend werk is en wordt gedaan door de Conferentie voor ruimte lijke ordening in Noordwest-Europa, waaraan lei dende figuren uit de ambtelijke wereld in dit gebied actief deelnemen. Een eerste proeve van een ruim telijke schets voor Noordwest-Europa is onlangs op de reeds genoemde vergadering van deze organisatie in Brussel vertoond en toegelicht door onze landgenoot mr. J. Vink, die voorzitter van de conferentie is. En er zijn gelukkig voortekenen 246

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1968 | | pagina 66