haalde niet zijn eigen hoogste peil, al zorgde hij ook nu nog voor de clou van de hele tentoon stelling, het Maanlandschap no. 39, waarover straks meer. Maar eerst kwam een werkelijk erg lelijk, kakelbont „Maanlandschap" (36) met harde, schreeuwende kleuren geschilderd, een misser die nooit aan deze wanden terecht had mogen komen. Want als het mis is bij Duvekot, dan is het tegelijk heel flink, zoals die wriemelige bomen tegen bonte achtergronden van vorige jaren. No. 37 was een grote „Compositie" (Duvekot werkt tegenwoordig met flinke formaten) geel op donkerblauw, met een motief dat we ook op vele etsen hebben ge zien: vijf vrij abstracte verhevenheden op een rotsachtige ruïne met gaten er in, het geheel geeft het idee van een onderzeevisioen met enorme ge veerde zeedennen. Een knap doek, maar toch nog niet helemaal losgeschilderd. Daarop volgde een rose-grijs-blauwe compositie, ook wier-achtig, on derzees, maar in dit doek bleven, naast prachtige brokken peinture, toch te veel verwarde stukken om het geslaagd te kunnen noemen. Lest best: het maanlandschap 39. Iets als een goudgele, deinende zee of waterachtige massa, waaruit links (laag) en rechts (heel hoog) grillige stalagmieten zich verheffen. Daartussen drijft een groot, geel hemellichaam in een donkerblauwe atmosfeer. Hallucinerend, visionair, maar toch niet van de enorme werking die het doek van vorig jaar, dat we hierbij reproduceren, had. Jo Rijnsaard toonde robuuste, vrij grove ceramiek, het nieuwe lid, Anne May Kappers stofapplicafies, niet van verdienstelijke huisvlijt te onderscheiden. No. 44 het beste, bruine en paarse fluwelen in aardige schikking. Andries Minderhout behoort tot de echte vaklui. Hij heeft, met Mes, wel de beste techniek, er is niets dat amateuristisch aandoet, zoals bij de anderen. Kortom: goed werk. Het treffendst van hem was ons inziens een van de monotypes in de map, een langgerekte compositie met twee hompen. Geruime tijd hebben we ons beziggehouden met het werk van een andere nieuweling, Dirk Pieters. Deze man heeft een aparte visie, en er is, daar hij nog jong is (27), beslist iets van hem te ver wachten. We zeggen dit, terwijl we zijn drie op vallende schilderijen met meisjes en kinderen be paald bijzonder lelijk vonden. Het is een soort sierschilderen van een nog al barre soort, er is heel veel aan gewerkt (bijvoorbeeld aan de achter grond van 54, twee figuren, wel het beste van de drie). Een geprononceerd type wat zigeunerachtige, gedesillusioneerde meisjes met amandelogen keert telkens terug. Verguldsel op het kind in 53. Veel grof raffinement (het lijkt een contradictio in ter minis), er net allemaal naast, maar nogmaals: dit kan goed komen, en in ieder geval is Pieters een opvallende figuur. Jeltje Ratsma, één schilderijtje, een heel persoon lijke en merkwaardige visie van een autoritje, ge zien naar binnen door de voorruit: in elkaar ge comprimeerde, elkaar overlappende, angstige, ge concentreerde figuren. Autoschilderijen, als we ze zo mogen noemen, zijn er niet zo veel. Geen goed schilderij, maar ook hier: iets heel persoonlijks. Van de onvermoeibare experimentator Louis Hey- mans abstracte inkt- en verftekeningen en collages. Het behoort tot de goede gewoonten wat vriende lijk te zijn voor de nestoren met grote verdiensten op ander gebied. Een onvermoeibare experimen tator dus, die ook nog een paar visjes en een oester, uit 1952, „het gewone schilderen" genoemd, toonde. Niet beter of slechter dan de abstracte. Peter de Jong, beeldhouwer. Twee vrij vormeloze „dingen met gaten", een grote staande figuur waar met enige moeite vaag een vrouwengestalte in te herkennen viel, en een wat plomp en slecht geproportioneerd (armen en benen!) maar wel aardig, naturalistisch zittend meisje, alles kalk steen. Het echtpaar Braat: zij met de bekende verzorgde ceramiek, goed van vorm en kleur, hij met de bekende geestige plastiekjes waarvan we ons vooral „Struis en kuis", een zittend vrouwtje met spiegel uit de tuin in Zierikzee herinneren. Het unieke, als brons aandoende glazuur van deze ceramische figuren is heel bijzonder. Het werk van mevrouw Braat zou ons inziens nog aan kracht winnen, wanneer zij zowel haar vormen als haar kleuren, hoe goed die ook reeds zijn, nog iets meer veredelde. Vele van haar schalen en potjes hebben nog te veel een „scheppend-am- bacht"-sfeer om zich. En dat was dan het einde van de omgang, minder dan matig verrukt stonden we even later in de jachtsneeuw. Het weer werkte ook al niet mee. Wat is er aan dit alles te doen? Vrijwel niets, we beseffen het. Het opheffen van die Kunstkring dat we suggereerden was een bitter grapje, al mag het, wat ons betreft. „Salons" zijn altijd ondingen ge weest, vol geharrewar en tweespalt. Lees er de oude verslagen op na. Soms ging het zo ver, dat er bij de vernissage per ongeluk-opzettelijk ge tinte vernis (de fameuze „Galerieton") op het werk van een concurrent droop. Zoiets is in de Zeeuwse Kunstkring ondenkbaar, de leden zijn hoffelijk, vriendelijk en behulpzaam voor elkaar. Ze respec teren eikaars pogingen en kankeren pas als ze weer naar huis rijden. Haast zou je wensen dat een enkel enorm talent zoveel jaloezie en nijd wist te ontketenen dat er rellen in de pers of voor mijn part in de Vleeshal zelf ontstonden. Dit is al te tam, gedomesticeerd, huisvlijtachtig. Twee wensen, minstens: dat de tentoonstelling één week langer gehouden wordt in het ver volg, zodat mensen die des winters met vakantie gaan (daar zit wel eens een koopkrachtige tussen, mogelijk) de expositie óók nog kunnen bezoeken. Voorts: een ander systeem van subsidie. Het is volkomen fout, op de duurdere stukken een ge ringer percentage te geven dan op de goedkopere. Zoals het nu is, stimuleert de subsidie tot het aan kopen van kleiner en vaak onbelangrijker werk. De man die met 3.000 gulden in zijn portefeuille op stap gaat om iets te kopen, zal zich (hij heeft zijn geldje ook lief) zes keer bedenken eer hij een stuk van 3.000 gulden koopt en maar 500 gulden 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1969 | | pagina 4