II (Poëzie)
De doodgewone aarde, geploegde kluiten
die in azuur en goud veranderen onder het licht
waarom iets anders. De goede aarde
geurig van groeikracht, zoals zij is.
Maar dan de leeuwerik, scherp tierelierend
omhoogspiralend boven die grond?
De glans van azuur en goud over de schollen
en de leeuwerik daarboven, in de lente.
III (Russische klokken)
Ver uit verzonken steppedorpen
de nachtlijke vriesklank van klokken.
Na de schalige óptamp
woelt wind begraven leven los.
Jakhalzen springen als losgeraakte vlammen
om vuren die langzaam dichtsneeuwen.
Het meisje schikt de jager in haar schoot
de klokken kleppen verder en ijler
in haar ogen doven vlammen
op haar lippen ligt een kruis.
IV
Over al dit chinese rood en verguld
kruipen de schaduwen. De boeddha's rijzen
barok tegen de avondlucht.
Nacht, foudraal van erbarmen
neem ons voor altijd op.
Wilde ganzen krijten langs de eerste ster.
V
Afstoten. Dit niet, dat niet meer.
De rust, die daardoor ontstaat
en het vermogen
te concentreren op het enige.
Vrienden, bezittingen,
gewoonten, illusies, weg er mee.
Ook het leven, mogelijk?
De rust die ontstaat
moet absoluut zijn,
het enige weggevallen.
Uit de bundel Tussen hybris en vergaan" die dit najaar verschijnen zal bij
Bert Bakker/Daamen N.V., Den Haag
Een weel bij Watervliet
Foto: C. A. L. Kotvis
46